ECLI:NL:GHAMS:2019:1867

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
23-000519-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake strafzaak met betrekking tot het aanwezig hebben van XTC en rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van 16 pillen XTC en het rijden zonder geldig rijbewijs. De politierechter had een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 24 uren opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsvrouw van de verdachte verzocht om een geheel voorwaardelijke straf. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van XTC, wat schadelijk is voor de volksgezondheid, en heeft de verkeersveiligheid in gevaar gebracht door zonder geldig rijbewijs te rijden. Ondanks eerdere veroordelingen heeft de verdachte aangegeven dat zij hard heeft gewerkt aan haar herstel en in betere psychische en lichamelijke staat verkeert. Het hof heeft besloten om de straf te matigen en heeft een taakstraf van 50 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 25 dagen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000519-17
datum uitspraak: 16 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-182951-16 en 96-124744-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de vordering tenuitvoerlegging
.In zoverre zal het vonnis worden vernietigd en wordt ten aanzien van de oplegging van straffen en de vordering tenuitvoerlegging als volgt overwogen.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat een onvoorwaardelijk opgelegde straf de positieve ontwikkeling die de verdachte thans doormaakt zou doorkruisen, hetgeen zeer onwenselijk is. .
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 16 XTC pillen, bevattende MDMA. MDMA, het verboden bestanddeel van deze pillen, is schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien pleegt de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen gepaard te gaan met vermogensdelicten en andere criminaliteit.
De verdachte heeft daarnaast het openbaar gezag ondermijnd door als bestuurder met een motorrijtuig op de openbare weg te rijden, terwijl haar rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit is een ernstig feit, waarmee de verdachte de verkeersveiligheid, ter bescherming waarvan de regels inzake rijbewijzen zijn gegeven, in gevaar heeft gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 april 2019 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, hetgeen het hof in haar nadeel weegt.
Aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten psychisch instabiel was. De verdachte heeft overtuigend en onderbouwd verklaard dat haar leven er momenteel heel anders uit ziet dan toen de verdachte door de politierechter in de rechtbank van Amsterdam op 9 februari 2017 werd veroordeeld. De verdachte heeft hard gewerkt aan haar herstel en is dientengevolge psychisch en lichamelijk in veel betere staat dan toentertijd. Desalniettemin maakt verdachte nog steeds een kwetsbare indruk. Het hof zal met een en ander in belangrijke mate rekening houden bij de strafoplegging.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2015 met parketnummer 96-124744-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de vordering tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken omgezet in een taakstraf voor de duur van 56 uren.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. Subsidiair heeft zij verzocht over te gaan tot verlenging van de proeftijd.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals in de strafmotivering genoemd is toewijzing daarvan niet meer opportuun.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 4 januari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2015, parketnummer 96-124744-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2019.