ECLI:NL:GHAMS:2019:1866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
23-001908-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een andermans goed; noodweerverweer gaat niet op

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit van een personenauto, toebehorende aan de benadeelde. De feiten vonden plaats op 23 juli 2017 te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar eerder had veroordeeld tot een geldboete van € 150,00 of 3 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 april 2019 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er sprake was van noodweer, omdat de aangever de verdachte had getrapt en vervolgens met zijn auto dicht langs haar was gereden, wat zij als een dreiging beschouwde. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding op het moment van de vernieling. De eerdere aanranding was reeds geëindigd en de gedraging van de verdachte was geen verdediging tegen een dreigende aanranding, maar een reactie op de woordenwisseling.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 150,00 en 3 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001908-18
datum uitspraak: 30 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-223562-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk (een ruit van) een personenauto (merk Volkswagen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 juli 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto (merk Volkswagen), toebehorende aan [benadeelde], heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het feit en de verdachte

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, kort en zakelijk weergegeven, dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. De raadsman voert daartoe aan dat aangever tijdens de woordenwisseling de verdachte in haar zij heeft getrapt. Vervolgens is aangever in zijn auto gestapt en daarmee vlak langs de verdachte gereden, hetgeen gezien kan worden als een concrete dreiging. Tijdens het rijden stond het raam van de personenauto open en werd er hevig gescholden tegen de verdachte. Vorenstaande maakt dat de verdachte niet kan worden veroordeeld omdat sprake was van noodweer. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, hetgeen tot ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten leiden.
Indien een beroep op noodweer wil slagen, dient er sprake te zijn geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Het hof leidt af uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat de gedraging van de verdachte, naar haar uiterlijke verschijningsvorm, geen verdediging betrof tegen een (dreigende) wederrechtelijke aanranding, maar een boze reactie jegens aangever omdat deze haar uitschold en dit nadat zij eerder door de aangever was getrapt. De wederrechtelijke aanranding (de trap) was op dat moment reeds geëindigd.
Voorts is feitelijk niet aannemelijk geworden dat de aangever bij het vervolgens wegrijden op zodanige wijze in de richting van de verdachte heeft gestuurd of op andere wijze zodanig heeft gereden dat wederom een situatie van een (dreigende) wederrechtelijke aanranding is ontstaan.
Het hof is daarom van oordeel dat, nu geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding ten tijde van het beschadigen van de auto, de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Hieruit volgt dat dit beroep dient te worden verworpen.
Voorts is feitelijk niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het beschadigen van de auto sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de eerdere trap, zodat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Nu (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, is dit strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,00 euro, subsidiair 3 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de ruit van de auto van haar ex-partner vernield. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte overlast en schade veroorzaakt en heeft zij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat oplegging van een geldboete passend is. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het geheel van gedragingen, waar onder de eigen gedragingen van de aangever die zich eveneens jegens de verdachte niet onbetuigd heeft gelaten.
Het hof acht, alles afwegende en de draagkracht van de verdachte in aanmerking genomen, een geldboete van na te melden hoogte geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikkingen van 13 december 2017 en 18 mei 2018 onder CJIB nummer 2132542003126823 en parketnummer 1322356217.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2019.
[…]