ECLI:NL:GHAMS:2019:1865

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
23-002235-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering in dienstbetrekking na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking, waarbij hij een geldbedrag van 9.403,51 euro zou hebben toegeëigend dat toebehoorde aan zijn werkgever. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 april 2019 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

De tenlastelegging stelde dat de verdachte op of omstreeks 4 september 2015 opzettelijk het geldbedrag had verduisterd. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte daadwerkelijk verantwoordelijk was voor de betreffende transacties. Het hof wees op het gebrek aan bewijs dat de verdachte de betalingen had verricht, mede omdat het gebruikte wachtwoord voor alle medewerkers toegankelijk was en er meerdere medewerkers aanwezig waren op het moment van de vermeende verduistering.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002235-18
datum uitspraak: 30 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-232499-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 september 2015 te Amsterdam, althans in Nederland opzettelijk een geldbedrag van (in totaal) 9.403,51 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten junior financieel medewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het de verdachte moet zijn geweest die het betreffende geldbedrag heeft overgemaakt. Uit het door aangever ingebrachte (kennelijke) overzicht van de internethistorie van (het ip-adres van) de computer die door de verdachte de betreffende middag zou zijn gebruikt blijkt niet dat van deze werkplek betalingsopdrachten zijn verstrekt. Nu het gebruikte wachtwoord abusievelijk op de server voor alle medewerkers toegankelijk was, ook andere medewerkers toegang konden hebben tot de benodigde pinpas en niet betwist is dat er ten tijde van het tenlastegelegde meerdere medewerkers aanwezig waren en er geen relatie is vastgesteld tussen de verdachte en de ontvanger van het geldbedrag, leidt dit tot het oordeel dat er onvoldoende grond is voor de conclusie dat de betreffende transacties door de verdachte zijn verricht.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2019.
Mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]