ECLI:NL:GHAMS:2019:1846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
K18/230262
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex artikel 12 Sv ter zake van politiegeweld met dodelijk gevolg

In deze zaak gaat het om een beklag dat is ingediend door de partner en ouders van een man die op 1 september 2017 door politieagenten is doodgeschoten. De klagers zijn het niet eens met de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de betrokken agenten. Het hof heeft op 5 juni 2019 de zaak behandeld en de klagers in de gelegenheid gesteld hun beklag toe te lichten. De advocaat-generaal heeft in zijn verslag geadviseerd het beklag af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de Rijksrecherche een onderzoek heeft uitgevoerd naar de toedracht van het overlijden van de man, waarbij de betrokken agenten zijn gehoord en forensisch onderzoek is verricht. Het hof concludeert dat het onderzoek voldoet aan de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er geen aanwijzingen zijn dat de agenten onterecht hebben gehandeld. De klagers stellen dat de agenten disproportioneel geweld hebben gebruikt, maar het hof oordeelt dat de agenten in een noodweersituatie handelden. De kans dat een strafrechter tot een veroordeling zou komen is zeer klein, waardoor het hof het beklag ongegrond verklaart en afwijst.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K18/230262 van
[klager 1],
[klager 2] ,
[klager 3] ,
klagers,
woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde:
mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 15 juni 2018 door het hof ontvangen. Op 31 juli 2018 is een aanvullend klaagschrift door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1] , [beklaagde 2]en
[beklaagde 3](hierna: beklaagden) in verband met het overlijden van [naam] op 1 september 2017.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 13 maart 2019 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvullingen daarop, alle met bijlagen;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door, of in samenwerking met, de Rijksrecherche opgemaakte
processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 21 december 2018.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klagers in de gelegenheid gesteld op 15 mei 2019 het beklag toe te lichten. Klagers zijn, bijgestaan door hun gemachtigde, in raadkamer verschenen en hebben het beklag toegelicht en gehandhaafd. De gemachtigde heeft zijn pleitnotities aan het hof overgelegd.
Voorts heeft het hof beklaagden in de gelegenheid gesteld op 15 mei 2019 op een ander tijdstip en ieder afzonderlijk te worden gehoord.
Beklaagde [beklaagde 1] is in raadkamer verschenen, bijgestaan door mr. A.E. van der Wal, advocaat te Amsterdam.
Beklaagde [beklaagde 2] is in raadkamer verschenen, bijgestaan door mr. B.W. Newitt, advocaat te Amsterdam.
Beklaagde [beklaagde 3] is in raadkamer verschenen, bijgestaan door mr. J. Dallinga, advocaat te Alkmaar.
Beklaagden hebben het hof verzocht de klacht af te wijzen. De advocaten hebben hun pleitnotities aan het hof overgelegd.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest.
In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1.
Inleiding
In de nacht van 1 september 2017 hebben drie politieambtenaren (beklaagden) op [naam] (verder: [naam] ) geschoten; als gevolg van de daardoor opgelopen verwondingen is hij overleden.
Klagers zijn de partner en de ouders van [naam] .
5.1.1.
Onderzoek
Onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie heeft de Rijksrecherche onderzoek verricht naar de toedracht van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het overlijden van [naam] . De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in processen-verbaal van 18 december 2017, 8 november 2018, 5 december 2018,
17 december 2018 en 8 januari 2019.
5.1.2.
Sepot
De officier van justitie heeft besloten geen vervolging in te stellen tegen beklaagden. Naar het oordeel van het openbaar ministerie was − kort gezegd − sprake van een noodweersituatie.
5.1.3.
Klaagschrift
Klagers zijn het niet eens met deze beslissing van de officier van justitie. Zij willen dat beklaagden worden vervolgd.
Het onderzoek van de Rijksrecherche naar de toedracht van het overlijden van [naam] voldoet niet aan de eisen die door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aan dergelijk onderzoek worden gesteld. Klagers vinden dat beklaagden geen beroep op noodweer toekomt omdat sprake was van disproportioneel politiegeweld.
5.2.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het in raadkamer besprokene komt het volgende naar voren.
De drie beklaagden en [verbalisant] hadden op vrijdag 1 september 2017 nachtdienst als politieambtenaar. De brigadier [beklaagde 1] (verder aan te duiden als ‘de motoragent’) reed in uniform op een politiemotor, de hoofdagenten [beklaagde 2] (verder aan te duiden als ‘de uniformagent’) en [verbalisant] (verder aan te duiden als ‘de hoofdagent’) in uniform in een dienstauto en [beklaagde 3] (verder aan te duiden als ‘de burgeragent’) in burger in een dienstauto.
Een en ander speelde zich af in Purmerend. Het optreden van de politie vond plaats naar aanleiding van een melding van vernieling in de in een woonwijk gelegen [adres 1] . Westelijk van die woonwijk loopt de [adres 2] . Verder naar het westen, parallel aan de [adres 2] , loopt op de dijk langs de vaart rond de [plek 1] een onverlicht fietspad, [plek 2] .
Ter plaatse van het gebeuren bevinden zich tussen de [adres 2] en [plek 2] bosschages; door deze bosschages loopt een verbindingspad, [pad] . Waar dat laantje op [plek 2] uit komt, ligt een bruggetje over de vaart. Bij dit bruggetje staat een straatlantaarn.
Die nacht, 1 september 2017, rond 4.20 uur kreeg de politie een melding dat een man met een voorwerp een autoruit vernielde op de [adres 1] . De man was daarna weggelopen in de richting van de [adres 2] . Deze melding werd doorgegeven aan de politiemensen die in dienst waren.
De motoragent reed de nabijgelegen [plek 2] op, op zoek naar de mogelijke dader van deze vernieling. Hij reed stapvoets met groot licht om in het donker iets te kunnen onderscheiden. Een man, naar later bleek [naam] , rende met ontbloot bovenlijf en schreeuwend en zwaaiend met een langwerpig metalen voorwerp van onderop de dijk naar boven, op de motoragent af. De motoragent reed snel weg en toen hij zag dat [naam] achter hem aan bleef rennen riep de motoragent de assistentie van de collega’s in; het was toen 4.31.35 uur.
De uniformagent, de hoofdagent en de burgeragent kwamen naar aanleiding van deze oproep snel ter plaatse. Zij gingen te voet op zoek naar de man die op de motoragent was afgekomen. De motoragent reed stapvoets op de motor voor hen uit. Op [plek 2] , bij de brug, kwam [naam] vanuit de bosjes schreeuwend en zwaaiend met het metalen voorwerp op hen afrennen. De drie beklaagden trokken hun dienstwapen. Na het roepen van waarschuwingen, losten zij enkele waarschuwingsschoten.
[naam] reageerde niet en bleef, zwaaiend met het voorwerp, in hun richting rennen. Daarop schoten de motoragent en de burgeragent gericht op het lichaam van [naam] . [naam] viel op de grond. Hij was gewond; op zijn rug onder de schouder was bloed te zien, vermoedelijk veroorzaakt door een schotwond.
Vervolgens wilden beklaagden [naam] benaderen om hem te boeien.
De motoragent hield als enige zijn dienstwapen gericht op [naam] om de situatie veilig te stellen.
[naam] stond weer op en liep op de motoragent af. Toen [naam] de motoragent op korte afstand was genaderd, nauwelijks verder dan de gestrekte arm van de motoragent reikte, schoot deze twee keer gericht op het lichaam van [naam] .
De uniformagent schoot op datzelfde moment van enige afstand gericht op [naam] . [naam] viel opnieuw. Hij overleed ter plaatse aan de opgelopen schotverwondingen.
In het gras naast het fietspad lag een metalen stofzuigerbuis met een lengte van 51 centimeter en een puntig uiteinde. Het bericht aan de meldkamer dat er werd geschoten is om 4.34.21 uur doorgegeven.
5.3.
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen
− al dan niet na nader onderzoek − zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
5.4.
De overwegingen van het hof
5.4.1.
Kwaliteit onderzoek Rijksrecherche
De gemachtigde van klagers heeft kritiek geuit op de kwaliteit van het onderzoek van de Rijksrecherche: dit onderzoek was onvolledig en niet adequaat.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
De bescherming van het recht op leven is geregeld in artikel 2 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de burgerlijke vrijheden (verder: EVRM). Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) in verband met dit artikel komen voor Staten een aantal verplichtingen naar voren om het recht op leven te beschermen. In een geval als dit, waarin iemand door de toepassing van politiegeweld om het leven komt, heeft de Staat de verplichting om effectief en adequaat onderzoek te doen. Het onderzoek moet voortvarend worden uitgevoerd door personen die onafhankelijk zijn van de personen naar wie onderzoek wordt verricht en het moet objectief en onpartijdig zijn [1] .
In deze zaak is onderzoek verricht door de Rijksrecherche; deze dienst valt rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal en is een van de politie onafhankelijke dienst.
Voor het technisch onderzoek is een beroep gedaan op de technische recherche uit een andere politieregio dan die voor de eenheid in Purmerend.
De Rijksrecherche was binnen een uur na het gebeuren ter plaatse en is om 5.30 uur begonnen met het onderzoek. De politiemensen die geschoten hadden, beklaagden, zijn dezelfde middag gehoord, derhalve ruim binnen 24 uur.
De hoofdagent die er bij was maar niet geschoten had, is de erop volgende maandag gehoord. Dit uitstel valt te billijken; omdat duidelijk was dat hij niet had geschoten lag het in de rede eerst beklaagden te horen.
Onder verantwoordelijkheid van de Rijksrecherche is uitgebreid forensisch technisch onderzoek verricht. Waar mogelijk zijn buurtbewoners en andere getuigen gehoord [2] . Naar aanleiding van het (aanvullend) klaagschrift is nader onderzoek verricht met betrekking tot de door klagers opgeworpen punten. Dit heeft geleid tot het horen van getuigen, het onderzoeken van door getuigen gedane beweringen en nadere uitleg over het schotrestenonderzoek [3] .
Het hof is van oordeel dat al het redelijkerwijs mogelijke en relevante onderzoek is verricht en dat het voldoet aan de eisen die daaraan in verband met artikel 2 EVRM gesteld worden. Dat geen uitgebreid buurtonderzoek is gedaan is begrijpelijk.
Het schieten vond plaats in het midden van de nacht en op een plek waarop vanuit de woningen geen zicht was. De resultaten van het onderzoek voldoen dan ook als grondslag voor de beantwoording van de vraag of vervolging van een of meer van de beklaagden aangewezen is.
5.4.2.
Noodweer of putatief noodweer
Er staat vast dat beklaagden op [naam] hebben geschoten en dat [naam] als gevolg van schotverwondingen is overleden. Dit enkele gegeven kan tot de bewezenverklaring van een levensdelict leiden.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de strafrechter, indien de zaak aan hem zou worden voorgelegd, ook tot de veroordeling van beklaagden ter zake van dat strafbare feit zou kunnen komen.
Bij de beantwoording van die vraag is van belang hoe groot de kans zou zijn dat een beroep van de beklaagden op noodweer of putatief noodweer zou slagen.
Een beroep op noodweer zal slagen als
aannemelijkis dat werd gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, en dat dit handelen proportioneel was.
Het hof constateert dat beklaagden met [naam] werden geconfronteerd binnen de rechtmatige uitoefening van hun bediening als politieambtenaar: de politie was op zoek naar iemand die kort tevoren een auto zou hebben beschadigd. Naar aanleiding van de melding van de motoragent dat hij was aangevallen met een slag- of steekwapen door een persoon die hij omschreef als agressief en niet voor rede vatbaar, zijn de twee andere beklaagden en de hoofdagent naar [plek 2] gegaan met de intentie deze persoon aan te houden. Daar werden zij vrijwel direct geconfronteerd met [naam] , die in het donker, schreeuwend en zwaaiend met een langwerpig metalen voorwerp op hen afstormde. Beklaagden omschreven dit voorwerp als een steekwapen, een groot kapmes of een zwaard. Zij vonden de situatie zeer bedreigend; zij hadden allen de stellige overtuiging dat [naam] de bedoeling had hun (ernstig) lichamelijk letsel toe te brengen met dit wapen. Omdat beklaagden vreesden voor hun leven en dat van hun collega(’s), hebben zij − toen waarschuwingsschoten hem niet tot stoppen hadden gebracht − gericht geschoten.
Toen [naam] gewond op de grond lag, vonden beklaagden de situatie zodanig veilig dat zij hem wilden boeien. [naam] stond echter weer op en kwam opnieuw op de motoragent af. De motoragent stond op dat moment klem vóór zijn geparkeerde motor. Omdat beklaagden niet konden zien of [naam] het metalen voorwerp nog in zijn hand had en de motoragent niet weg kon komen, zagen zij zich genoodzaakt nogmaals op [naam] te schieten.
Het hof heeft zich afgevraagd of er aanknopingspunten zijn voor de door de gemachtigde van klagers geopperde mogelijkheid dat de betrokken politieagenten onjuist hebben verklaard over het gevaar dat van [naam] uitging en de redenen die hen noopten te schieten. De gemachtigde heeft ter toelichting gewezen op de verschillen die in de verklaringen van de politieambtenaren voorkomen.
Het hof heeft geen aanwijzingen aangetroffen voor twijfel aan de verklaringen die door de betrokken politieagenten zijn afgelegd. Dat er verschillen zijn aan te wijzen in die verklaringen is gelet op de korte tijdspanne waarin de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan − minder dan drie minuten tussen de eerste melding van de motoragent en de melding dat er geschoten was − en de ernst en de hectiek van de situatie niet onbegrijpelijk [4] .
Ook met betrekking tot het zicht dat de betrokkenen hadden zijn er geen aanwijzingen dat de betrokkenen daarover verkeerd hebben gerelateerd. Het staat wel vast dat de plek waar het gebeurde slechts spaarzaam verlicht was en dat de betrokkenen − de een met een grote, de ander met een kleine − zaklamp geprobeerd hebben meer zicht te krijgen op [naam] en het voorwerp waarmee hij dreigde. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het een hectische situatie was en de bundels van de zaklampen niet stabiel gericht waren.
Bij deze stand van zaken valt te verwachten dat de strafrechter zal oordelen dat op de twee beschreven momenten (voor- en nadat [naam] op de grond viel) sprake is geweest van een zodanig onmiddellijk dreigend gevaar dat verdediging geboden was en dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Door de aanwezigheid van een langwerpig voorwerp dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm leek op een (steek- of slag)wapen was een fysieke aanhouding door middel van overmeestering van [naam] te riskant. Gelet op de onmiddellijke dreiging die van [naam] uitging terwijl hij zich in de directe nabijheid van (een van) beklaagden bevond, valt te begrijpen dat beklaagden van inzet van minder verstrekkende geweldsmiddelen niets meer verwachtten; mondelinge waarschuwingen en waarschuwingsschoten en later ook gerichte schoten, hadden immers al geen uitwerking op [naam] gehad. Van beklaagden kon onder die omstandigheden in redelijkheid niet worden gevergd dat zij andere, minder verstrekkende, geweldsmiddelen tegen [naam] hadden toegepast om hem onder controle te krijgen. Evenmin is gebleken dat beklaagden zich op enig moment aan de situatie konden of mochten onttrekken. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat het de taak van beklaagden als politieagent was om [naam] aan te houden met het oog op de openbare orde en veiligheid.
De verklaringen van beklaagden over het onberekenbare en agressieve gedrag van [naam] vindt ondersteuning in, onder andere, de verklaringen van diens kennissen, wier huis hij na het aanrichten van vernielingen om 4.15 uur had verlaten.
Dat later duidelijk werd dat [naam] ‘slechts’ een stofzuigerstang ter hand had, doet aan het voorgaande niet af. [naam] had immers ook met deze stang, waarvan het uiteinde was vervormd tot een scherpe punt, beklaagden mogelijk ernstig kunnen verwonden.
Zelfs indien achteraf gebleken zou zijn dat met het voorwerp geen ernstig letsel toegebracht had kunnen worden, zou het toepassen van geweldsmiddelen gerechtvaardigd kunnen zijn indien sprake was van een oprecht gehouden overtuiging omtrent een dreiging waarvan later blijkt dat deze incorrect is [5] . Beklaagden zouden, zo de strafrechter daaraan toe zou komen, eveneens een kansrijk beroep op putatief noodweer kunnen doen.
5.4.3.
Inzet arrestatieteam of crisisdienst?
Klagers hebben gesteld dat beklaagden van te voren hadden kunnen weten dat zij met [naam] te maken hadden en dat [naam] mogelijk psychotisch was. Onder die omstandigheden hadden beklaagden niet zelf mogen ingrijpen, maar hadden zij een arrestatieteam of de crisisdienst moeten inschakelen.
Het hof overweegt als volgt.
Hoewel tijdens de briefing die vooraf ging aan de dienst van beklaagden was besproken dat een man, mogelijk [naam] , was weggelopen van de psychiatrische afdeling van het Waterland-ziekenhuis nadat hij daar een coassistent had mishandeld, wisten beklaagden op het moment dat zij tot aanhouding wilden overgaan niet met wie zij te maken hadden en in welke toestand deze persoon verkeerde. Pas naderhand werd hen bekend dat het om [naam] (die zij overigens niet kenden) ging.
Het is begrijpelijk dat beklaagden, gelet op de onmiddellijke dreiging die van [naam] uitging en de plaats waar hij werd aangetroffen meteen tot handelen wilden overgaan.
Ook als zij wel over deze achtergrondinformatie hadden beschikt, kon niet verwacht worden dat zij op die plek (waarschijnlijk enige tijd) op een psychiater zouden wachten die vervolgens niets zou (kunnen) doen als de situatie niet veilig was en beklaagden [naam] niet onder controle hadden gehouden.
Dat geldt ook met betrekking tot de inzet van een arrestatieteam (dat evenmin onmiddellijk klaar stond), in het bijzonder met betrekking tot de vraag of betrokkene in afwachting van de komst onder controle gehouden zou kunnen worden.
5.4.4.
Conclusie
Tegen deze achtergrond bezien komt het hof tot de conclusie dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen ten aanzien van de beklaagden naar alle waarschijnlijkheid niet tot een veroordeling zou komen. Er zijn dan ook goede redenen om in deze zaak geen vervolging te gelasten.
Het beklag is ongegrond.
Het hof komt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 5 juni 2019 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en A.M.P. Geelhoed, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]