Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Feiten
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van uitgaven voor partneralimentatie in de inkomstenbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2015. De belanghebbende, [X], had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting die door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De inspecteur had de aanslagen berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 43.951 voor 2011, en navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende stelde in hoger beroep dat hij recht had op een hogere aftrek voor de door hem betaalde alimentatie aan zijn ex-echtgenote.
De rechtbank had vastgesteld dat de belanghebbende in de jaren 2011 tot en met 2014 maandelijks een bedrag van 1.200 USD aan zijn ex-echtgenote had betaald, en in 2015 in totaal € 13.850. De inspecteur had echter betoogd dat slechts een kwart van deze betalingen als aftrekbare onderhoudsverplichtingen kon worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de volledige betalingen aan zijn ex-echtgenote als onderhoudsverplichtingen konden worden aangemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de hoger beroepen ongegrond, waarbij het de inspecteur in het gelijk stelde.
De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de belanghebbende rust om aan te tonen dat de betalingen aan zijn ex-echtgenote volledig bestemd waren voor haar levensonderhoud. Het Hof oordeelde dat de verklaringen van de ex-echtgenote en de omstandigheden van de zaak niet voldoende waren om een hogere aftrek te rechtvaardigen. De beslissing van het Hof heeft implicaties voor de aftrekbaarheid van alimentatiebetalingen in de inkomstenbelasting en de bewijsvoering die vereist is om dergelijke aftrekken te rechtvaardigen.