4.1.De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“9. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, juncto het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001 komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5 van de Wet IB 2001). De specifieke zorgkosten zijn limitatief opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001).
10. De bewijslast inzake het bestaan van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiseres. Daarbij dient eiseres aannemelijk te maken dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen, aldus op haar hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank zal aan de hand van de opgevoerde kostenposten beoordelen of eiseres aan haar bewijslast heeft voldaan.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat de voedingssupplementen (Vitamine C, Soft Calxcium en [G]lucosamine) op voorschrift van een arts zijn gekocht en dat de kosten daarvan daarom als medicijnkosten in aftrek kunnen worden toegelaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in beginsel voedingssupplementen niet kwalificeren als geneesmiddelen en dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat de voorgeschreven voedingssupplementen onderdeel uitmaken van een complex van behandelmaatregelen.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voorgeschreven voedingssupplementen onderdeel uitmaken van een therapie, dan wel anderszins als onderdeel van een behandeling. Dat de middelen op advies van een arts zijn gekocht en dat een causaal verband tussen het bezoek van eiseres aan haar huisarts en de aanschaf van de middelen aangenomen kan worden betekent nog niet dat ook is voldaan aan de in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001 neergelegde eis dat in aftrek toe te laten farmaceutische hulpmiddelen zijn verstrekt op voorschrift van een arts. Gelet hierop is de aftrek van de kosten ervan terecht geweigerd. De door eiseres gemaakte vergelijking met de kosten van homeopathische middelen die soms wel in aftrek worden toegelaten maakt dat niet anders. Niet gesteld of gebleken is immers dat verweerder bij dergelijke middelen niet de eiser hanteert dat het betreffende middel door een arts moet zijn voorgeschreven.
13. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet IB 2001 kunnen de uitgaven voor vervoer in aftrek worden gebracht indien sprake is van vervoer van de zieke voor het ondergaan van een medische behandeling.
14. Eiseres stelt met de betrekking tot de door haar gestelde vervoerskosten dat zij door haar zoon naar diverse medici wordt gereden en dat zij daarvoor aan haar zoon per se een vergoeding wil betalen. Een vergoeding ter hoogte van € 180 (gemiddeld € 15 per maand) acht zij redelijk. Verweerder stelt dat enkel de daadwerkelijke gemaakte vervoerskosten in aanmerking komen en dat dit bedrag door eiseres niet aannemelijk is gemaakt. Verweerder stelt dat het bedrag van € 180 buiten proportioneel is gezien het aantal ritten, in samenhang met de beperkte afstand naar de plek van bestemming. Verder acht verweerder niet aannemelijk dat eiseres’ zoon een zakelijke vergoeding heeft ontvangen.
15. Eiseres heeft aan vervoerskosten een aftrek gesteld ter grootte van € 180. Zij heeft deze kosten niet per reis gespecificeerd maar deze kosten zijn volgens eiseres voldoende geloofwaardig. Die onderbouwing strookt niet met het wettelijk systeem waarin uitsluitend aftrek kan worden verleend voor kosten die ook feitelijk op eiseres drukten in het belastingjaar. Voor een goede beoordeling daarvan is het noodzakelijk dat de indiener van de aangifte die de kosten wil aftrekken van zijn belastbaar inkomen aannemelijk maakt dat hij die kosten heeft gemaakt. Dat heeft eiseres niet gedaan. Verweerder heeft de aftrek daarom terecht en op goede gronden geweigerd. De wet biedt verweerder geen mogelijkheid voor een op andere leest geschoeide beoordeling, zoals het gebruik van stelposten. De wetgever heeft immers – anders dan bij bijvoorbeeld arbeidskosten – uitdrukkelijk niet gekozen voor een forfaitair bedrag dat in voorkomende gevallen in aftrek kan worden gebracht.
16. (…) Verweerder heeft verklaard dat alleen voor een deel van de medicijnenkosten kon worden vastgesteld dat aan de voorwaarden voor aftrek was voldaan, maar dat de kosten voor de geneeskundige hulp in de aanslagfase nog niet waren onderbouwd. Omdat met de medicijnkosten niet aan de voorwaarden van artikel 6.20 van de Wet IB 2001 (de zogenaamde ‘drempel’) werd voldaan, was de aanslag niet op voorhand onjuist.
18. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van de belanghebbende en voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
19. Ingevolge artikel 6.20, eerste lid, aanhef en onder b, bedraagt de drempel 1,65% van het verzamelinkomen vóór de toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Niet in geschil is dat dit leidt tot een in aanmerking te nemen drempel van € 467. Bij de aanslagregeling is slechts een bedrag van € 13 aan vervoerskosten als aftrek in aanmerking genomen.
20. De rechtbank stelt vast dat de aangifte van eiseres een aftrekpost specifieke zorgkosten kende met ongespecificeerde kosten van medicijnen, uitgaven voor vervoer en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Desgevraagd heeft eiseres de gestelde zorgkosten in december 2016 geconcretiseerd aan de hand van de hierboven onder 4 genoemde stukken. In zijn, algemeen gestelde, toelichtende brief van 12 december 2016 geeft de gemachtigde van eiseres aan dat hij en zijn cliënten de gestelde vragen als vervelend ervaren en dat hij daarom volstaat met een verwijzing naar voor eerdere belastingjaren verstrekte informatie. Eerste in de bezwaarfase heeft eiseres een verdere onderbouwing van haar specifieke zorgkosten verstrekt. De voorafgaande aan de aanslag overgelegde stukken in samenhang met de brief die niet specifiek ziet op de aangifte van eiseres bieden naar het oordeel van de rechtbank niet die informatie die de conclusie rechtvaardigt dat bij het opleggen van de aanslag sprake was van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Voor zover, zoals verweerder toegeeft, reeds sprake was van gestelde aftrekposten die eerder dan na bezwaar hadden kunnen worden gehonoreerd, kan verweerder worden gevolgd in zijn betoog dat de drempel niet was geslecht en dat de aanslag daarom niet te hoog was.