In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was beschuldigd van diefstal door middel van verbreking van een autoruit. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een rugzak en ondergoed uit een Volkswagen Polo op 1 januari 2018 te Amsterdam. Het hof heeft de waarnemingen van de verbalisanten en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, in plaats van de eerder opgelegde 60 uren, die kon worden omgezet in jeugddetentie. De benadeelde partij, die in eerste aanleg een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij verzuimd had het verzoek tot schadevergoeding te ondertekenen en niet in hoger beroep was verschenen. Het hof oordeelde dat het bieden van herstelmogelijkheden voor de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.