In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2018. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Dit is in lijn met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd voor wat betreft de bewezenverklaring van het eerste feit, maar heeft de strafoplegging vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 34 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er geen actueel rapport van de Raad voor de Kinderbescherming of de William Schrikker Stichting beschikbaar was, waardoor het niet mogelijk was om te beoordelen of bijzondere voorwaarden noodzakelijk waren. Hierdoor heeft het hof besloten om geen bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke straf.
De verdachte was betrokken bij een poging tot afpersing, waarbij hij samen met anderen het slachtoffer op intimiderende wijze benaderde. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk heeft het hof de taakstraf bevestigd, maar zonder de bijzondere voorwaarden, en heeft het vonnis van de rechtbank in dat opzicht vernietigd. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.