ECLI:NL:GHAMS:2019:1773

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
23-003899-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en verwerping draagkrachtverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 389.998,24 aan de Staat, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 394.998,24. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, met als belangrijkste verweer dat hij niet in staat is om aan de betalingsverplichting te voldoen vanwege onvoldoende draagkracht.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 april 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft het draagkrachtverweer van de raadsman besproken. Het hof oordeelde dat de financiële omstandigheden van de veroordeelde, die niet voldoende onderbouwd waren, niet konden leiden tot de conclusie dat hij niet in staat zou zijn om aan de betalingsverplichting te voldoen. Het hof heeft daarom geen rekening gehouden met deze omstandigheden bij het vaststellen van de betalingsverplichting.

Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De oudste raadsheer was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003899-17
datum uitspraak: 28 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-676689-12 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting
zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 416.043,00, ter terechtzitting is dit bedrag verminderd tot € 394.998,24.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2017 - voor zover in de onderhavige procedure van belang - veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met
een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal van elektriciteit waarbij
de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 31 oktober 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 389.998,24 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het wederrechtelijk voordeel had de rechtbank bepaald op € 394.998,24, maar zij zag in het door haar geconstateerde tijdverloop aanleiding de betalingsverplichting te verminderen met
€ 5.000,00.
Tegen laatstgenoemd vonnis is namens de veroordeelde hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde draagkrachtverweer zal bespreken.

Bespreking van het door de raadsman in hoger beroep gevoerde draagkrachtverweer

Het hoger beroep beperkt zich in de kern genomen tot het draagkrachtverweer. Aangevoerd is dat de veroordeelde niet in staat is aan de betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te voldoen, aangezien hij onvoldoende draagkracht heeft. Het is, aldus de raadsman, volstrekt illusoir dat de veroordeelde, zelfs bij matiging, iets kan betalen.
Het hof is van oordeel dat deze niet nader (cijfermatig) onderbouwde (gepretendeerde) financiële omstandigheid onvoldoende is reeds nu tot de conclusie te komen dat de veroordeelde thans noch
- naar redelijke verwachting - in de toekomst in staat is (zal zijn) aan de betalingsverplichting te
voldoen. Het hof zal dan ook met deze omstandigheid geen rekening houden bij het vaststellen van
de betalingsverplichting.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. J.D.L. Nuis en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid
van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 28 mei 2019.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]