In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 30 mei 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van brandstof. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde taakstraf. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof oordeelde dat de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering moest worden gebracht op de taakstraf. Het hof heeft de bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als diefstal en heeft de straf opnieuw vastgesteld. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 45, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de beslissing genomen om het vonnis te vernietigen ten aanzien van de taakstraf en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met inachtneming van het voorarrest.