ECLI:NL:GHAMS:2019:1728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
23-000397-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 22 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1961, was beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 3 november 2017 te Purmerend. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 april 2019 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, aangezien de verklaringen van de betrokkenen niet voldoende steun boden voor de stelling van de verdachte dat hij werd aangevallen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als mishandeling gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 400,00 en 8 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, die niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000397-18
datum uitspraak: 14 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-220251-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 april 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 november 2017 te Purmerend, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meerdere malen (met kracht) te trappen tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van een verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte [slachtoffer] een trap heeft gegeven ter verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam, namelijk een klap van [slachtoffer]. Er is sprake van noodweer, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweerexces gedaan.
Het betreft hier een ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] bij het uitchecken voor het openbaar vervoer, waarbij volgens de verdachte [slachtoffer] wilde voordringen.
Op 3 november 2017 heeft [slachtoffer] bij de politie verklaard dat hij de verdachte duwde, waarna de verdachte hem ‘een keiharde trap’ in zijn buik gaf. Ook de verdachte heeft op 3 november 2017 verklaard dat [slachtoffer] hem een duw gaf. Dat hij op het bewuste moment door [slachtoffer] zou zijn geslagen, verklaarde de verdachte voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg, ruim elf weken na het bewuste incident. Hoewel deze latere verklaring steun vindt in de verklaring van getuige [getuige], ziet het hof onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de aanvankelijke verklaringen van de personen die zelf bij het incident betrokken waren: [slachtoffer] en de verdachte. Zij verklaren immers eensluidend dat de verdachte van [slachtoffer] een duw kreeg. Aldus is niet gebleken dat de verdachte door [slachtoffer] is geslagen, voordat de verdachte [slachtoffer] trapte. Van een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich mocht verweren, is dan ook geen sprake. Het beroep op noodweer faalt, net als het subsidiaire beroep op noodweerexces.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2017 te Purmerend [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht te trappen tegen het lichaam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, door [slachtoffer] te trappen, inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Er was sprake van een relatief onschuldig conflict tussen de verdachte en [slachtoffer], die elkaar niet kenden. De verdachte heeft dit conflict met zijn handelen op een gewelddadige manier laten escaleren. Dat [slachtoffer] zich vervolgens zeker niet onbetuigd heeft gelaten, doet aan de strafbaarheid van verdachtes handelen niet af. Het hof houdt hiermee echter wel rekening bij het bepalen van de strafmaat. Ook de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 april 2019 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld weegt het hof mee.
Met de politierechter en de advocaat-generaal acht het hof, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 mei 2019.
=========================================================================
[…]