ECLI:NL:GHAMS:2019:1537
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en niet-ontvankelijkheid OM
Op 1 februari 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018. In deze zaak ging het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het opzettelijk onjuist doen van aangiftes inkomstenbelasting voor derden. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 95.822,- zou betalen aan de Staat. Deze vordering werd in hoger beroep verminderd tot € 50.000,-. De rechtbank had het openbaar ministerie echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming, wat de reden was voor het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 18 januari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van een specifieke overweging die werd weggelaten. De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd, en daarmee wordt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vordering tot ontneming gehandhaafd. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2019.