ECLI:NL:GHAMS:2019:1537

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
23-000173-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en niet-ontvankelijkheid OM

Op 1 februari 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018. In deze zaak ging het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het opzettelijk onjuist doen van aangiftes inkomstenbelasting voor derden. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 95.822,- zou betalen aan de Staat. Deze vordering werd in hoger beroep verminderd tot € 50.000,-. De rechtbank had het openbaar ministerie echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming, wat de reden was voor het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 januari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van een specifieke overweging die werd weggelaten. De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd, en daarmee wordt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vordering tot ontneming gehandhaafd. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2019.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000173-18
Datum uitspraak: 1 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-845013-15 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 95.822,-. Die vordering is in hoger beroep verminderd tot een bedrag van € 50.000,-.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het over een periode van een aantal jaren opzettelijk onjuist doen van aangiftes inkomstenbelasting voor derden. Deze veroordeling is door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 1 februari 2018 bevestigd.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 4 januari 2018 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen het ontnemingsvonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, met weglating van de op pagina 3 van dat vonnis opgenomen overweging: “De opmerking (…) geen ruimte biedt.”

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 februari 2019.
=========================================================================
[…]