ECLI:NL:GHAMS:2019:152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
23-000833-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling met een scherp voorwerp en beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer door deze met een scherp voorwerp in het gezicht te steken. De tenlastelegging omvatte zowel een poging tot zware mishandeling als mishandeling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die op 6 maart 2018 had geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan de mishandeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 december 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer. De verdachte zou zijn aangevallen door de aangever met een stuk hout, waarna hij zich verdedigde met een scherp voorwerp. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte zich op het moment van de aanval daadwerkelijk in een situatie van noodweer bevond. Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, maar handelde uit zelfverdediging.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, werd wel bewezen verklaard, maar het hof oordeelde dat dit handelen niet strafbaar was, omdat het onder de noodweer valt. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 16 januari 2019.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000833-18
datum uitspraak: 16 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-260836-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 december 2017 te Haarlem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een kraspen, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of de buik, althans het lichaam, heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 december 2017 te Haarlem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een kraspen, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of de buik, althans het lichaam, en/of op/tegen/in de hand te steken en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring
en tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij -naar de kern- aangevoerd dat het door de verdachte gehanteerde
‘mes’ een soort prikpen/spijker/priem betreft, waarbij het in vergelijking met een balpen (fotobijlage
bij het proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2017, opgemaakt door [ambtenaar 1]) gaat om een prikpunt van hooguit 1 tot 2 centimeter, dit in tegenstelling tot hetgeen de aangever en [getuige 1] hebben verklaard. Als daarmee in de richting van de buik wordt geprikt, kan niet worden geoordeeld
dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen.
Het hof is in aansluiting op hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht van oordeel dat reeds
gelet op het gehanteerde voorwerp niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft gepoogd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hetgeen primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 december 2017 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een scherp voorwerp in het gezicht te steken.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan
worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw primair gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel, subsidiair, uit noodweerexces, zodat hij moet worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier naar voren komt dat de aangever verhaal gaat halen bij de verdachte of, zoals de aangever heeft verklaard, dat zij actie gingen ondernemen. Aangekomen bij [locatie] (hierna: [locatie]) begint de aangever een gevecht
met de verdachte, waarbij de aangever zich bedient van een stuk hout. Vervolgens bedient de verdachte
zich van een priem/prikpen. [getuige 1] verklaart duidelijk dat de aangever zich van een stuk hout
heeft bediend en de verdachte daarmee wilde aanvallen, waarna deze het mes zou hebben gepakt,
aldus [getuige 1]. Op het moment dat de verdachte wordt aangevallen met een stuk hout is sprake van
een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. De verdachte heeft vervolgens enkel gehandeld ter verdediging. Dit voldoet, behalve aan de proportionaliteitseis (een stuk hout van ongeveer 30 centimeter versus een priemprikpen), aan de eis van subsidiariteit aangezien uit het dossier geen alternatieven blijken.
De verdachte kon en hoefde zich niet te onttrekken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Als hij al te ver is gegaan, vindt dit de oorzaak in de hevige gemoedsbeweging die de aangever heeft veroorzaakt door zijn aanval met een stuk hout.
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat er geen sprake was van noodweer. Hij wijst erop
dat de verdachte hier zelf niks over heeft verklaard en dat het onmiddellijke gevaar geweken was op
het moment dat de verdachte zich bediende van het scherpe en/of puntige voorwerp, omdat hij en de aangever op dat moment elk aan een andere kant van het steegje stonden. Met andere woorden: de verdachte bevond zich niet of niet langer in een situatie waarin hij zich heeft moeten (kunnen) verdedigen.
Het hof overweegt -in verband met het beroep op noodweer- het navolgende. De vraag die moet worden beantwoord is of de aangever zich als eerste heeft bediend van een stuk hout en of het daarop volgende handelen van de verdachte, het hanteren van een scherp voorwerp jegens de aangever, vervolgens was geboden voor de noodzakelijke verdediging van zichzelf.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de aangever met het doel actie te ondernemen jegens de verdachte naar [locatie] is gegaan (proces-verbaal aangifte van 31 december 2017, opgemaakt door [ambtenaar 2]). De aangever verklaarde met de verdachte in gesprek te willen gaan. Getuige [getuige 1], die samen met de aangever en haar vriendin, de vrouw van de aangever, naar [locatie]
ging, heeft verklaard dat ze wisten dat de verdachte aan het werk was en dat haar vriendin nog tegen haar man heeft gezegd dat hij rustig moest blijven als ze de verdachte zouden zien. De vrouw van de aangever heeft daarentegen verklaard dat ze niet wist dat de verdachte er zou zijn, omdat ze dacht dat hij daar niet meer werkte. De aangever verklaarde, kort samengevat, dat hij de verdachte die voor [locatie] stond
daar aanspreekt, dat de verdachte agressief reageert en de verdachte dan een mes uit zijn rechterbroekzak haalt. Getuige [getuige 1] verklaart anders, zij zag dat de verdachte de aangever zonder iets te zeggen een vuistslag gaf, waarna de aangever gelijk in de aanval ging. Op een gegeven moment, naar uit de verklaring van [getuige 1] blijkt, staat de verdachte aan de overzijde van [locatie] en de aangever voor [locatie]. De aangever, aldus [getuige 1], heeft toen “
een stuk hout van ongeveer 30 centimeter” gepakt en wilde, aldus [getuige 1], de verdachte hiermee weer aanvallen. Het zou haar gelukt zijn het stuk hout af te pakken, waarna de verdachte met een mes op de aangever afkwam (
het hof begrijpt: een scherp voorwerp) en ze weer met elkaar op de vuist gingen en de verdachte meerdere keren heeft geprobeerd de aangever te steken en de aangever zich met zijn hand afweerde. Dat de aangever een stuk hout vasthad, heeft de onafhankelijke getuige [getuige 2] bevestigd (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 31 december 2017, opgemaakt door [ambtenaar 3]).
[getuige 2] verklaarde: “De jongen die mee is gegaan met de twee vrouwelijke collega’s liep met een stuk hout. De andere man gaf een soort stekende beweging richting de man met het stuk hout”.
Het hof acht -nu de verklaringen overigens nogal tegenstrijdig zijn- op basis van de onafhankelijke verklaring van [getuige 2] aannemelijk dat de verdachte zich, op het moment dat hij zich bediende van een stekend voorwerp, heeft verdedigd tegen een (dreigende) aantasting van zijn eigen lijf door de aangever die -aldus [getuige 1]- op dat moment de verdachte wilde aanvallen. De verdachte handelde derhalve op dat moment en dat is het moment waar het in de tenlastelegging over gaat, uit noodweer. De wijze waarop voldoet naar het oordeel van het hof aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op het hiervoor overwogene levert het subsidiair bewezen verklaarde geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat het hiertoe strekkende verweer wordt gehonoreerd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen nadere bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van dit gerechtshof van 16 januari 2019.