Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
BESCHIKKING
[verzoeker],
Beslissing
af.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de veroordeelde, hierna verzoeker, tot kwijtschelding of vermindering van een betalingsverplichting die voortvloeit uit een ontnemingsmaatregel. Verzoeker, geboren in 1952, had eerder de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van € 111.900,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In een eerdere beschikking van 21 februari 2017 was deze verplichting vastgesteld op € 25.000,00. Verzoeker heeft op 25 september 2018 een verzoek ingediend om het resterende bedrag van € 23.555,00 kwijt te schelden of te matigen, onderbouwd met de stelling dat hij geen draagkracht heeft om aan deze verplichting te voldoen.
Tijdens de behandeling van het verzoek in raadkamer is verzoeker gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. S.M.L.M. Spoor, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn inkomen ver onder het minimum ligt en dat hij medische problemen heeft. Echter, hij heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn financiële situatie. Het CJIB heeft in een reactie op het verzoek aangegeven zich niet te verzetten tegen een mogelijke reductie van de betalingsplicht, maar verzoeker heeft geen inzicht gegeven in zijn huidige en toekomstige financiële situatie.
Het hof heeft geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Gezien het gebrek aan inzicht in zijn financiële situatie en de weigering om deze te delen, zijn er geen termen aanwezig om de betalingsverplichting te matigen of kwijt te schelden. Het verzoek is dan ook afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters A.D.R.M. Boumans, S. Clement en A.M. van Amsterdam, in aanwezigheid van griffier mr. K. van der Togt.