Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
BESCHIKKING
[verzoeker],
Beslissing
af.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de veroordeelde, die in 2014 door het hof was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 102.846,50 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, hierna verzoeker genoemd, heeft op 26 oktober 2018 een verzoek ingediend om het resterende bedrag kwijt te schelden of te verminderen met € 90.000, onderbouwd met een medische verklaring en financiële gegevens.
Tijdens de behandeling van het verzoek in raadkamer heeft de advocaat-generaal, mr. S.M.L.M. Spoor, geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Verzoeker heeft gesteld dat hij door zijn financiële en medische situatie niet in staat is om aan de betalingsverplichting te voldoen. Hij heeft tot de zitting ruim € 3.000 afgelost en betaalt momenteel € 100 per maand aan het CJIB.
Het CJIB heeft echter aangegeven dat verzoeker in staat geacht moet worden om het opgelegde bedrag in termijnen te voldoen, gezien het feit dat hij een aanzienlijk bedrag heeft verdiend met strafbare feiten. Het hof heeft geoordeeld dat verzoeker onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn huidige en toekomstige financiële situatie, waardoor er onvoldoende basis is om te concluderen dat hij niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
Daarom heeft het hof het verzoek tot vermindering of kwijtschelding van de betalingsverplichting afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters A.D.R.M. Boumans, S. Clement en A.M. van Amsterdam, en is uitgesproken in de openbare zitting van 6 maart 2019.