In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de periode van 17 tot en met 25 mei 2016. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de politierechter, die de verdachte op 29 maart 2018 had vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep op 29 maart 2019 voortgezet en heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord.
De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een pistool en munitie in een auto waarin de verdachte als bijrijder zat. Tijdens een controle door de politie werd in de auto een half geladen pistool aangetroffen, evenals munitie. Het hof heeft overwogen dat de verdachte niet kon aantonen dat hij geen beschikkingsmacht had over het vuurwapen, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid ervan. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte op basis van het aangetroffen DNA-materiaal en de omstandigheden van de zaak, wettig en overtuigend bewezen heeft dat hij het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, maar heeft geen aanleiding gezien om een mildere straf op te leggen. De verdachte is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, maar het hof heeft benadrukt dat het voorhanden hebben van een vuurwapen een ernstig feit is dat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt.