In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd vervolgd voor uitkeringsfraude, waarbij het openbaar ministerie voor een bepaalde periode niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege verjaring. De tenlastelegging betrof het opzettelijk nalaten van het verstrekken van benodigde gegevens aan de Sociale Dienst te Amsterdam, wat leidde tot onterecht ontvangen uitkeringen. Het hof oordeelde dat de verjaringstermijn van twaalf jaar was overschreden voor de periode van 1 september 2001 tot en met 31 oktober 2003, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor deze periode. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de overige tenlastegelegde periodes wel schuldig was aan het opzettelijk nalaten van informatie, wat hem bevoordeelde in de uitkeringsaanvraag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien weken, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de lange periode van fraude. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat leidde tot een matiging van de straf.