ECLI:NL:GHAMS:2019:1410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
23-001918-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis in hoger beroep inzake winkeldiefstallen en verduistering met toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. De zaak betreft twee winkeldiefstallen en verduistering van etenswaren en een geldbedrag. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om € 4.430,00 te vergoeden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen en verduistering, en heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001918-18
datum uitspraak: 23 april 2019
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 mei 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-094545-17 en 15-039895-18 en 15-077095-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 9 april 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem in
de zaak met parketnummer 15-077095-18 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan
beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 15-094545-17:
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles wijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
zaak met parketnummer 15-039895-18:
1:
hij op of omstreeks 31 juli 2017 te Haarlem, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een wijn(fles) en/of een pak vlees, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel 2] ([adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
hij op of omstreeks 10 januari 2018 te Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk etenswaren en/of een aantal enveloppen (met daarin een bedrag van ongeveer 4450 eurobiljetten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-094545-17 en in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 15-094545-17:
hij op 25 mei 2017 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles wijn toebehorende aan [winkel 1];
zaak met parketnummer 15-039895-18:
1:
hij op 31 juli 2017 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een wijn(fles) en een pak vlees toebehorende aan [winkel 2] ([adres 2]);
2:
hij op 10 januari 2018 te Haarlem opzettelijk enveloppen met daarin een bedrag van ongeveer 4450 eurotoebehorende aan [benadeelde] welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Bewijsoverweging in verband met de hiervoor bewezenverklaarde verduistering. De verdachte heeft bij de politie verklaard (doorgenummerd pagina 59 van het dossier) dat hij de bovenop de parkeerautomaat gelegde tas heeft gepakt, dat er volgens hem iets van eten in die tas zat en ook een enveloppe en dat
hij die heeft weggegooid omdat hij dacht dat het post was. Het was hem te doen om het eten. Hij heeft
- aldus zijn verdere verklaring, dossierpagina 60 naar de kern samengevat - het eten eruit gepakt en de post in de vuilcontainer weggegooid, hij wist niet dat er geld in zat.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich door op voornoemde wijze te handelen de enveloppe met inhoud wederrechtelijk heeft toegeëigend. Van voor anderen bestemde post, waarvan de verdachte kennelijk uitging, kan immers niet gezegd worden dat dit - zonder te kijken waarom het gaat, aldus de verklaring van de verdachte - een res nullius is waarover men vrijelijk kan beschikken. Dit alles los van de vraag of de verklaring van de verdachte niet als ongeloofwaardig ter zijde moet worden gesteld.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-094545-17 en in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-094545-17 en in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-094545-17 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-094545-17 en in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg
bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken waarvan
een week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf
als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Hiermee heeft hij het eigendomsrecht van [winkel 1] en [winkel 2] geschonden. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat hinder, overlast en schade veroorzaakt bij de getroffen winkelbedrijven en storend is voor het winkelend publiek.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verduistering van een enveloppe met - naar in de aangifte wordt gesteld - een groot geldbedrag. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander en schade veroorzaakt voor de gedupeerde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 maart 2019 is de verdachte meermalen ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Uit die documentatie blijkt bovendien dat de verdachte na het bewezenverklaarde nog eenmaal is veroordeeld ter zake van
een poging tot diefstal. Het hof zal met die veroordeling op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.430,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd
voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het
in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof acht in dit verband van belang dat de vordering voldoende
is onderbouwd.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing
ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-077095-18 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-094545-17 en in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is
bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-094545-17 en in de zaak met parketnummer
15-039895-18 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld
en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het
in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.430,00 (vierduizend vierhonderddertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-039895-18 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.430,00 (vierduizend vierhonderddertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
54 (vierenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan
de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid
van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 23 april 2019.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]