In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Letland, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 2.822,2 gram cocaïne op 4 oktober 2018 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de koffers met cocaïne opzettelijk heeft vervoerd vanuit Panama naar Nederland. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 april 2019 heeft het hof de bewijsconstructie van de rechtbank herzien en geconcludeerd dat de verdachte met vol opzet handelde, in tegenstelling tot de eerdere beoordeling van de rechtbank die voorwaardelijk opzet aannam. Het hof baseerde zijn oordeel op de inhoud van WhatsApp-berichten die op de telefoon van de verdachte waren aangetroffen, waarin hij werd benaderd voor het vervoeren van drugs. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd, maar het hof achtte zijn verklaring dat hij dacht dat hij goud of schilderijen vervoerde, volstrekt onaannemelijk. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat hij cocaïne vervoerde en dat hij dit opzettelijk deed. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van 26 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbare psychische gesteldheid. Tevens werd de in beslag genomen smartphone van de verdachte verbeurd verklaard.