ECLI:NL:GHAMS:2019:1352
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis in ontnemingszaak na oplichting door het gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018. De veroordeelde, geboren in 1981 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, was eerder veroordeeld voor meermalen gepleegde oplichting. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 21.345,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank Amsterdam legde echter een verplichting op tot betaling van € 20.045,00. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen beide vonnissen.
Tijdens de zitting op 1 maart 2019 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw. De advocaat-generaal heeft verzocht om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarbij het hof zich verenigde met de overwegingen van de rechtbank. De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde de verplichting tot betaling van € 20.045,00 aan de Staat moet nakomen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 15 maart 2019.