ECLI:NL:GHAMS:2019:1262

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
18/00529
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compromis na verwijzing door de Hoge Raad inzake aanslag inkomstenbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak, die na verwijzing door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1199) bij het Gerechtshof Amsterdam aanhangig is gemaakt, hebben partijen een compromis bereikt over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Oostdam, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 november 2014. Tijdens de zitting op 12 maart 2019 is vastgesteld dat de aanslag dient te worden verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 193.814 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.105. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep is gegrond verklaard.

Daarnaast is de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 2.304. De kosten zijn berekend op basis van de door de belanghebbende gemaakte proceshandelingen, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de te vergoeden kosten. De totale kosten van € 4.608 zijn verdeeld over twee samenhangende zaken, waardoor de belanghebbende recht heeft op de helft van dit bedrag.

De mondelinge uitspraak is gedaan door de voorzitter en leden van de belastingkamer, en is op 12 maart 2019 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De belanghebbende is geïnformeerd over de procedure en de kosten die verbonden zijn aan het instellen van cassatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00529
12 maart 2019
tweede meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[X] te [Z], belanghebbende,

(gemachtigde mr. H.J.J. Oostdam te Alphen aan den Rijn)
tegen
de uitspraak van 11 november 2014 in de zaak met kenmerk SGR 14/3490 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen
mrs. J.J.M. Snieders en M.L. Scholte.

Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 193.814 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.105, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
- handhaaft de beschikking revisierente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.304; en
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 45 (beroep bij de rechtbank) en € 122 (hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag), in totaal € 167 te vergoeden.

Gronden

1. Bij arrest van 13 juli 2018, nr. 17/00697 (ECLI:NL:HR:2018:1199) heeft de Hoge Raad de zaak naar het Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest (hierna: het verwijzingsarrest).
2. Na verwijzing staat – anders dan partijen aanvankelijk meenden – de beslissing van de Hoge Raad om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie niet ter beoordeling van het Hof. Het Hof kan in de onderhavige verwijzingsprocedure evenmin oordelen over de bij beschikking in rekening gebrachte revisierente, aangezien deze beschikking inmiddels (na de procedure in cassatie) onherroepelijk vaststaat (zie r.o. 2.5 van het verwijzingsarrest).
3. Na verwijzing zijn partijen het erover eens geworden dat de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen dient te worden verminderd, zoals hiervoor is beslist. Om die reden is het beroep gegrond verklaard.
4. Bij die stand van zaken twisten partijen over de hoogte van de aan belanghebbende te vergoeden kosten ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Partijen hebben dienaangaande ter zitting (met inachtneming van de bijlage bij het Besluit) overeenstemming bereikt over de per fase in aanmerking te nemen proceshandelingen en wegingsfactor, en wel als volgt:
Beroep:
2 punten (indienen beroepschrift [1] en verschijnen ter zitting [1]) x € 512 x 1,5 = € 1.536
Hoger beroep (gerechtshof Den Haag):
3,5 punten (indienen hoger beroepschrift [1], verschijnen ter zitting [1], tweemaal schriftelijke inlichtingen [1 punt in totaal] en nadere zitting [0,5]) x € 512 x 1,5 = € 2.688
Hoger beroep na verwijzing:
1,5 punt (schriftelijke inlichtingen [0,5] en verschijnen ter zitting [1]) x € 512 x 0,5 = € 384
Het totaal aan te vergoeden kosten bedraagt € 4.608. Omdat deze zaak samenhangt met de zaak met nummer 18/00530 – daar zijn partijen het ook over eens – bedragen de aan belanghebbende te vergoeden kosten € 2.304 (€ 4.608/2).
De mondelinge uitspraak is gedaan op 12 maart 2016 door mrs. H.E. Kostense, voorzitter van de belastingkamer, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.