ECLI:NL:GHAMS:2019:1201

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
200.239.821/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming huurovereenkomst na onrechtmatige uitlatingen door huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de Vereniging Ruimschoots. De appellant, die sinds 1993 een ruimte huurt in het Tetterode-complex, is in conflict geraakt met de Vereniging over zijn uitlatingen en het beëindigen van zijn lidmaatschap. De Vereniging heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] wordt bevolen om onrechtmatige beschuldigingen te staken en dat hij zijn gehuurde ruimte moet ontruimen. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen grotendeels toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft zich herhaaldelijk onrechtmatig uitgelaten over de Vereniging en haar bestuur, wat heeft geleid tot een ledenvergadering waarin besloten is zijn lidmaatschap op te zeggen. De Vereniging heeft vervolgens een kort geding aangespannen om ontruiming van de door [appellant] gehuurde ruimte te vorderen. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de uitlatingen van [appellant] onrechtmatig waren en dat de Vereniging een voldoende spoedeisend belang had bij de gevorderde ontruiming.

Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van [appellant] niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof bekrachtigt het vonnis en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 9 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.239.821/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/644181/KG ZA 18-217
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 april 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H.A. Sarolea te Amsterdam,
tegen
VERENIGING RUIMSCHOOTS,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M. Meijerink te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de Vereniging genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 30 april 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2018, in kort geding onder voormeld zaak- en rolnummer gewezen gewezen tussen de Vereniging als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte;
- antwoordakte.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de Vereniging zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
De Vereniging heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.0.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1. tot en met 2.11 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief 4betoogt [appellant] dat door de ledenvergadering niet is besloten het lidmaatschap van [appellant] op te zeggen, omdat dit besluit niet met de vereiste statutaire meerderheid is genomen. Of de vereiste meerderheid aanwezig was en het besluit achteraf ongeldig was doet er echter niet aan af dat het besluit wel als zodanig is genomen, zoals ook kenbaar gemaakt aan [appellant] . Het hof ziet geen reden de formulering van rechtsoverweging 2.6 aan te passen. Met
de grieven 5 en 6richt [appellant] zich tegen de formulering van de uitgangspunten in de rechtsoverwegingen 2.8 en 2.4. In het onderstaande is daarmee rekening gehouden. Voor het overige zijn deze feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.
2.1.
Het Tetterode -complex, gelegen aan de Bilderdijkstraat 163-165 en de Da Costakade 158-164 te Amsterdam , is in 1981 gekraakt met de bedoeling om het pand een buurtfunctie te geven, waarin kan worden gewoond en gewerkt. Woningbouw-vereniging Het Oosten (nu Stadgenoot) omarmde dit initiatief, heeft het pand met ondersteuning van de gemeente in erfpacht genomen en heeft in 1986 een huurovereenkomst met de Vereniging gesloten, die de ruimtes in het pand heeft onderverhuurd aan de bewoners en gebruikers. In de huurovereenkomst met de Vereniging is opgenomen dat Stadgenoot geen winst zal maken en geen verlies zal lijden, zodat sprake zal zijn van een kostendekkende exploitatie.
2.2.
De Vereniging is in 1982 opgericht en heeft primair tot doel het tot stand brengen en stimuleren van geïntegreerde leef- en werkvormen binnen het Tetterode -complex. Andere doelstellingen zijn het bevorderen van de samenwerking tussen haar leden, het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van haar leden en het behoud van het Tetterode -complex. In de statuten is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
ARTIKEL 6 (feitelijk gebruik)
1. Ieder lid is gerechtigd feitelijk gebruik te maken van de ruimte(s) binnen het komplex welke haar/hem is (zijn) toegewezen, zolang het lidmaatschap voortduurt.
(…)
ARTIKEL 16[hof: in de statuten abusievelijk genummerd als 15]
(bevoegdheden en taken bestuur).
(…)
2. De vereniging wordt vertegenwoordigd door het bestuur.
ARTIKEL 17 (benoeming en ontslag bestuur).
(…)
3. De leden van het bestuur worden voor de duur van één jaar benoemd. De algemene vergadering is te allen tijde bevoegd een bestuurslid voor afloop van deze termijn te ontslaan.
4. Het bestuurslidmaatschap eindigt door:
a. ontslag door de algemene vergadering;
b. het einde van het lidmaatschap van de vereniging casu quo wanneer een bestuurslid niet meer de hoedanigheid bezit van vertegenwoordiger van een lid-rechtspersoon;
c. bedanken door het bestuurslid;
d. décharge door de algemene vergadering na afloop van de termijn bedoeld in het vorige lid.
ARTIKEL 44 (geschillen).
1. Alle geschillen, zowel feitelijke als juridische, die (…) tussen de vereniging en één of meer van haar leden (…) ontstaan (…) zijn onderworpen aan het oordeel van een kollege van drie scheidslieden, onder uitsluiting van de burgerlijke rechter.
ARTIKEL 49 (voorlopige voorzieningen).
De bepalingen betreffende arbitrage brengen geen wijziging in de bevoegdheid om:
a. zich te wenden tot de President van de Rechtbank ten einde in Kort Geding een voorlopige voorziening te verkrijgen (…).
2.3.
[appellant] is lang lid van de Vereniging. Hij huurt sinds 1 september 1993 een ruimte in het complex die wordt aangeduid als [adres 3] . Daarvoor, vanaf 1 mei 1990, huurde [appellant] al elders in het complex een ruimte. [appellant] is in het verleden, tot 2005, bestuurslid van de Vereniging geweest.
2.4.
Sinds 2006 ageert [appellant] tegen de wijze waarop het huidige bestuur van de Vereniging met Stadgenoot onderhandelt over de hoogte van de huur en de omvang van het exploitatieoverschot uit het verleden.
2.5.
[appellant] is op de ledenvergadering van 24 april 2015 door de Vereniging ter verantwoording geroepen. De Vereniging heeft - in overleg met [appellant] - een afsprakenlijst opgesteld, welke lijst door [appellant] is ondertekend. De gemaakte afspraken zijn als volgt:
Afsprakenlijst:
- Gemaakte afspraken met de Financiële Commissieper directnakomen, de incasso niet meer terug laten boeken;
- Geen werkzaamheden en activiteiten verrichten voor en in het pand, tot nader order;
- Alle werkzaamheden die ongevraagd door jou zijn uitgevoerd aan/binnen het pandongedaanmaken;
- Berichten van jouverwijderenop de website, internet en facebook die indruisen tegen de gemaakte afspraken, tegen de statuten en huishoudelijk reglement van Ruimschoots, en die persoonlijke aantijgingen zijn tegen de organisatie of leden van Ruimschoots;
- Op geen enkele wijze het werk van onze bestuurders en commissiesbemoeilijken of doorkruisen;
- Op geen enkele wijze afspraken met, en besluiten die genomen zijn door de PV en de Vereniging Ruimschootsnegeren.
2.6.
Tijdens de ledenvergadering van 21 juni 2017 is de afsprakenlijst geëvalueerd. Op diezelfde dag is door de ledenvergadering besloten het lidmaatschap van [appellant] op te zeggen. Bij brief van 3 juli 2017 is dit door de Vereniging aan [appellant] meegedeeld. Ook is in deze brief de ontruiming van de door [appellant] gehuurde ruimte aangezegd op een nog door de ledenvergadering te beslissen termijn.
2.7.
Op 18 september 2017 heeft [appellant] een brief verzonden aan de gemachtigde van de Vereniging met afschriften aan de advocaat van Stadgenoot, aan de Commissie Thomsen (p/a de Woonbond) en aan de Kamer van Koophandel. In deze brief stelt hij dat het bestuur van de Vereniging onbevoegd is, dat enige bestuursleden de panden exploiteren met ‘(zwart uitbetaalde) salarissen voor zichzelf’ en beschuldigt [appellant] het bestuur van ‘omkoping en verduistering’.
2.8.
Op de ledenvergaderingen van 27 september en 7 oktober 2017 is gesproken en gestemd over het voorstel om niet over te gaan tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming, maar om [appellant] aan de eerder gemaakte afspraken te binden via een veroordeling door de rechter met oplegging van een dwangsom. Dit voorstel is aangenomen met 50 stemmen voor en één onthouding. Bij brief van 20 oktober 2017 is [appellant] in kennis gesteld van voornoemd besluit.
2.9.
Intussen heeft Stadgenoot de gedachte uitgesproken dat zij het Tetterode -complex mogelijk aan de Vereniging wil verkopen. Op 22 januari 2018 zou hierover een eerste gesprek worden gevoerd.
2.10.
Op 21 januari 2018 heeft [appellant] een e-mail aan onder andere de directie van Stadgenoot en verantwoordelijk wethouder Ivens gestuurd. In deze e-mail beschuldigt [appellant] (oud-bestuursleden van) de Vereniging en Stadgenoot van omkoping, verduistering, fraude en witwassen. Ook schrijft hij dat hij de FIOD heeft ingelicht. [appellant] heeft als bijlage aan deze e-mail een interne notitie van de Vereniging gevoegd die voorafgaand aan het overleg van 22 januari 2018 was opgesteld ten behoeve van de leden.
2.11.
In het door Stadgenoot opgemaakte verslag van de bespreking op 22 januari 2018 staat – voor zover van belang – het volgende:
‘De heer [X] (directeur Vastgoed en Ontwikkeling) start als eerste met de mededeling dat Stadgenoot verrast is door een vervelende email van de heer [appellant] . De email is tevens door de heer [appellant] naar meerdere personen waaronder de Wethouder gestuurd. Aan Stadgenoot worden hierover nu vragen gesteld.’

3.Beoordeling

3.1
De Vereniging heeft in eerste aanleg gevorderd – samengevat – :
A: dat [appellant] wordt bevolen onmiddellijk na betekening van het vonnis elke beschuldiging van omkoping, fraude, verduistering, witwassen en vergelijkbare feiten te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00;
B: dat [appellant] wordt veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde ruimte en wel binnen een periode van twee maanden na betekening van het vonnis, met dien verstande dat deze veroordeling niet ten uitvoer mag worden gelegd indien [appellant] gedurende de komende twee jaar:
- steeds voor de eerste van de maand de huur op tijd en volledig en zonder stornering zal betalen;
- geen bouwkundige en installatietechnische wijzigingen in en aan het pand (waaronder het gehuurde) zal aanbrengen;
- zich zal onthouden van elke vorm van externe communicatie en correspondentie over de Vereniging, de leden van de Vereniging, het dagelijks bestuur en de vaste commissies van de Vereniging;
C. dat [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen grotendeels toegewezen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
[appellant] heeft
geen grief 1geformuleerd. Voor zover hij er over klaagt dat de voorzieningenrechter geen proces-verbaal heeft opgemaakt heeft [appellant] daaraan geen duidelijke conclusie verbonden.
Grief 2houdt in dat er geen rechtsgeldig bestuur was en bij afwezigheid van een rechtsgeldig bestuursbesluit de inleidende dagvaarding nietig. Ter toelichting stelt [appellant] dat de bestuurders niet op statutaire wijze aan de macht zijn gekomen. Verder waren zij (ver) over hun benoemingsduur heen en hebben zij daarom hun positie al lang geleden verloren. Volgens de statuten wordt een bestuurslid immers voor de periode van één jaar benoemd en dient er jaarlijks in de maand september een algemene ledenvergadering (ALV) te worden gehouden waarbij de decharge van zittende bestuursleden en verkiezing en installatie van de nieuwe aan de orde komt. Alle besluiten van de bestuursleden waren daarom nietig, net als het besluit om [appellant] te dagvaarden.
3.3
Dat de bestuursleden niet op statutaire wijze aan de macht zijn gekomen heeft de Vereniging betwist en is door [appellant] verder niet onderbouwd. Dat niet jaarlijks nieuwe verkiezingen zijn gehouden of tot herbenoeming van de bestuursleden is overgegaan moge zo zijn maar brengt niet mee dat de zittende bestuursleden als gevolg daarvan automatisch zijn gedefungeerd. Artikel 17 lid 4 van de statuten bepaalt immers in welke gevallen het bestuurslidmaatschap eindigt en van geen van die gevallen is sprake geweest, zodat het bestuurslidmaatschap is doorgelopen. De Vereniging heeft dus een rechtsgeldig bestuur dat geldige besluiten kon nemen. De grief faalt.
3.4
De
grieven 3 en 4houden in dat de voorzieningenrechter ten onrechte is uitgegaan van een geldige dagvaarding voor zover het betreft de vordering tot ontruiming, althans is ten onrechte aangenomen dat het bestuur gemandateerd was tot het namens de Vereniging instellen van die vordering. Ter toelichting voert [appellant] aan dat aan die vordering ten grondslag ligt dat zijn lidmaatschap van de Vereniging is beëindigd maar dat daarvan in werkelijkheid geen sprake is. Immers op de vergadering van 21 juni 2017 was niet het vereiste statutaire statutair vereiste minimum aantal leden aanwezig om hem als lid te royeren. Op de vergadering van 7 oktober 2017 is dit onderwerp niet meer geagendeerd, maar een ander onderwerp, te weten kort gezegd de rechter te vragen hem de verplichtingen op te leggen op tijd te betalen, zich niet met bouw en onderhoud van het pand te bemoeien en geen contact met derden op te nemen over zaken die de Vereniging en haar leden aangaan, onder oplegging van een dwangsom. Als het bestuur het lidmaatschap van [appellant] op die vergadering opnieuw aan de orde had willen stellen, had zij [appellant] conform de statuten voor die vergadering moeten oproepen, hetgeen niet is gebeurd. Ook had hij dan in de gelegenheid moeten worden gesteld het woord te voeren, hetgeen evenmin is gebeurd, aldus [appellant] .
3.5
Ook als het hof ervan uitgaat dat zijn lidmaatschap van de Vereniging niet op statutaire wijze is beëindigd, is door [appellant] niet onderbouwd dat het bestuur overigens geen vordering tot ontruiming in kort geding zou mogen instellen op de onderhavige grondslagen. De beëindiging van zijn lidmaatschap van de Vereniging is in deze procedure op zichzelf niet aan de orde. Weliswaar voert [appellant] met
grief 11aan dat een lid aan wie een ruimte is toegewezen niet ontruimd kan worden als de ledenvergadering een voorstel van het bestuur om hem als lid te royeren verworpen heeft en hij nog steeds lid is, zijnde in strijd met artikel 6 van de statuten, maar niet is onderbouwd waarom deze bepaling er op zichzelf in de weg aan zou kunnen staan dat het bestuur een vordering bij de rechter instelt om tot ontruiming te komen. Aan die bevoegdheid doet artikel 6 van de statuten niet af. Reeds daarom falen deze grieven.
3.6
Daar komt bij dat uit het verslag van de vergadering van de Vereniging van 27 september 2017 volgt dat [appellant] , al zou hij niet (tijdig) zijn opgeroepen, daar aanwezig is geweest, in zijn aanwezigheid is gesproken over het eerdere besluit van 21 juni 2017 zijn lidmaatschap op te zeggen en dat [appellant] daarover het woord heeft gevoerd en onder meer heeft aangevoerd dat de methode foutief was. Vervolgens heeft de vergadering met meerderheid beslist dat [appellant] de vergadering moest verlaten. Niet is aangevoerd dat die beslissing onterecht is genomen. De vergadering heeft vervolgens besloten op de vergadering van 7 oktober 2017 in stemming te brengen dat [appellant] geen lid meer van de Vereniging is, maar wel kan blijven huren, dit onder een aantal door de rechter op te leggen voorwaarden. De notulen van de vergadering van 7 oktober 2017 houden vervolgens het volgende in.
Sancties en garanties
Een andere weg die de PV[pandvergadering; hof]
kan volgen, berust op deze overweging dat een aantal tegenstemmers wel voor opzegging c.q. schorsing was, maar niet voor uithuiszetting. De PV kan dus ook besluiten een sanctie tegen [appellant] deJ te treffen wegens het niet-nakomen van de in 2015 en 2016 gemaakte afspraken en tegelijk garanties te bedingen die herhaling (van zowel het niet-nakomen van afspraken als het opnieuw moeten opstarten van een opzeggingsprocedure) voorkomen.
De afsprakenlijst uit 2015 kan daarbij als handvat dienen. We vragen de kantonrechter of hij [appellant] wil opleggen:
-dat hij correct voor de eerste van de maand betaalt;
-dat hij zich niet ongevraagd bemoeit met bouw en onderhoud van het pand of werkzaamheden uitvoert;
-dat hij geen contact opneemt met derden over zaken die Ruimschoots en haar leden aangaan;
Daaraan wordt verbonden een dwangsom per overtreding van elk gesteld voorschrift.”
Uit die gang van zaken moet worden afgeleid dat door de vergadering ten aanzien van dit voorstel altijd een koppeling is gemaakt tussen het einde van het lidmaatschap van de Vereniging van [appellant] en de vordering zoals die is ingesteld. Dit voorstel is met de vereiste statutaire meerderheid, te weten vijftig stemmen voor en één onthouding, op de vergadering aangenomen. De gevolgde procedure correspondeert met de statuten zodat de conclusie is dat het lidmaatschap van [appellant] is beëindigd. Als dit al anders zou zijn volgt uit een en ander in elk geval dat het bestuur gemachtigd was de onderhavige vordering in te stellen. Ook hierom falen de grieven.
3.7
Met
grief 7betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] zware beschuldigingen aan het adres van de Vereniging heeft geuit zonder dat daartoe door hem enig bewijs is aangedragen. Volgens hem heeft hij het schenden van de statuten met meerdere voorbeelden aangetoond.
Grief 8houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] jegens de Vereniging zijn recht op vrije meningsuiting heeft misbruikt en haar goede naam op onaanvaardbare wijze heeft geschaad. Volgens [appellant] komt hij slechts op voor de Vereniging, het complex en het algemeen belang. De voorzieningenrechter heeft een onjuiste afweging van de door de artikelen 8 en 10 EVRM beschermde belangen gemaakt, nog daargelaten dat de individuele personen die volgens de Vereniging op onterechte wijze in de goede naam zijn aangetast niet zelf als partij in deze procedure zijn verschenen. Ook zijn de uitlatingen in zijn brief van 18 september 2017 ten onrechte aangemerkt als uitlatingen die kunnen worden aangemerkt als toerekenbare tekortkomingen in de huurrelatie die een ontbinding en ontruiming zouden rechtvaardigen, zo stelt [appellant] met
grief 9. Volgens hem heeft de ledenvergadering juist geen mandaat gegeven over te gaan tot beëindiging van de huurovereenkomst en de ontruiming, maar alleen tot een vordering tot handhaving van de in 2015 met hem gemaakte afspraken. Bovendien is de bewuste brief ondertekend door ook anderen, die niet juridisch zijn aangesproken op een tekortkoming. Dit is willekeur, aldus [appellant] , en het gelijkheidsbeginsel verzet zich ertegen alleen hem in kort geding aan te spreken. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de e-mail van 21 januari 2018, zo houdt
grief 10in. Die e-mail houdt geen nieuwe uitlatingen in en kon ook niet leiden tot een vordering tot ontruiming, die de ledenvergadering ook voordien niet wenste. De vordering is onterecht toegewezen (
grieven 12 en 14) en daarbij is ten onrechte een spoedeisend belang aangenomen (
grief 13) omdat [appellant] er aanspraak op heeft gemaakt het geschil aan drie scheidslieden voor te leggen onder inroeping van artikel 44 statuten en bereid is geweest tot de uitspraak van hen zich van uitlatingen zoals omschreven in onderdeel A van het petitum te onthouden.
3.8
Het hof overweegt als volgt. Kern van de zaak is dat [appellant] met de Vereniging op 24 april 2015 naar aanleiding van eerdere incidenten afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop hij zich voortaan in het publiek over de Vereniging zou uitlaten inhoudend kort gezegd dat hij geen berichten meer naar buiten zou brengen die persoonlijke aantijgingen inhouden tegen de organisatie of leden van de Vereniging en het werk van bestuurders of commissie niet zou bemoeilijken. [appellant] heeft zich niet aan die afspraken gehouden. Uit de hiervoor onder 2.7 en 2.10 aangehaalde brief en e-mail volgt zelfs dat hij de daarin genoemde personen naar derden toe van ernstige misdrijven beschuldigt. [appellant] meent dat hij het schenden van statuten door het bestuur met meerdere voorbeelden heeft aangetoond en slechts in het algemeen belang en belang van de Vereniging handelt, maar onderbouwt niet hoe een en ander de misdrijven kan opleveren waarvan hij de desbetreffende personen beschuldigt. Ook overigens heeft [appellant] voor die beschuldigingen geen enkele onderbouwing geleverd. Dat de personen die hij beschuldigt niet in deze procedure zijn verschenen doet daaraan niets af. De voorzieningenrechter heeft in de rechtsoverwegingen 5.4 tot en met 5.7 daarom, uitgaande van het juiste toetsingskader, terecht overwogen dat dit onrechtmatige en ontoelaatbare uitlatingen zijn en dat het gevorderde op dit punt dient te worden toegewezen. Het hof neemt die rechtsoverwegingen over. De grieven 7 en 8 falen.
3.9
Anders dan [appellant] meent vormen genoemde brief en e-mail ook een tekortkoming in de huurrelatie die de ontbinding van de huurovereenkomst met de Vereniging en ontruiming rechtvaardigt. Het argument van [appellant] dat het bestuur op 7 oktober 2017 geen mandaat zou hebben gekregen stappen te zetten om tot beëindiging van de huurovereenkomst en de ontruiming over te gaan is hiervoor al weerlegd. Dat mandaat had het bestuur wel. Dat ook andere leden hebben ondertekend en tegen hen geen actie is ondernomen (hetgeen overigens door de Vereniging wordt betwist omdat zij in een gesprek ter verantwoording zijn geroepen) levert geen willekeur op, noch schending met het gelijkheidsbeginsel reeds omdat niet is gesteld of gebleken dat deze leden dezelfde geschiedenis hebben met de Vereniging die heeft geleid tot een soortgelijke afsprakenlijst als onder 2.5 genoemd. De grieven 9 en 10 falen.
3.1
De Vereniging heeft gelet op de aard van de vorderingen een voldoende spoedeisend belang. Grief 13 faalt. De (veeg)grieven 12 en 14 falen gelet op het voorgaande ook.
3.11
Geen der grieven kan tot vernietiging van het vonnis leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Vereniging begroot op € 726,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, E.K. Veldhuijzen van Zanten en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.