In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, omdat het bericht van het CBR niet in persoon bij de verdachte was afgeleverd. De verdachte had op 16 oktober 2017 een motorrijtuig bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van deze ongeldigverklaring. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete werd afgewezen, omdat de verdachte vrijgesproken werd van het onder 1 ten laste gelegde. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken, vooral als het gaat om kennisgeving van juridische beslissingen aan de betrokkenen.