In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling, gepleegd op 30 januari en/of 6 februari 2017. De bedreiging was gericht aan een inspecteur van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit. De verdachte had dreigende woorden geuit, die door het hof als bedreigend werden aangemerkt, ondanks het verweer van de raadsman dat de uitlatingen niet als zodanig bedoeld waren. Het hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder de bedreiging was gedaan, voldoende waren om bij de aangeefster redelijke vrees te doen ontstaan voor zwaar lichamelijk letsel.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep, omdat er slechts een mondeling vonnis was gedaan. De verdachte werd schuldig bevonden aan de bedreiging en kreeg een voorwaardelijke geldboete van €250,- opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die zich zeer bedreigd voelde. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij mr. M.R. Cox niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.