In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 23 november 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, was eerder veroordeeld voor diefstal van kentekenplaten en brandstof. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Het hof heeft de strafoplegging herzien en de taakstraf vastgesteld op 80 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming 40 dagen hechtenis kan worden opgelegd.
Tijdens de zitting heeft het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen, wat niet alleen schade, maar ook hinder en overlast voor de gedupeerden met zich meebracht. De reclassering heeft in een rapport aangegeven dat de verdachte lijdt aan lichamelijke en psychische klachten, en dat hij moeite heeft met het overzien van de consequenties van zijn daden. Positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals tijdelijke woonruimte en deelname aan een schuldsaneringstraject, zijn ook in overweging genomen.
Het hof heeft besloten dat, gezien de omstandigheden van de verdachte en het ontbreken van financiële draagkracht, een geldboete niet opportuun is. Evenmin is een gevangenisstraf passend geacht. De taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, is als een passende sanctie beschouwd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en heeft de beslissing genomen om het vonnis van de politierechter te bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging.