In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van leaseovereenkomsten tussen de appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. Maliepaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in Amsterdam. De kern van de zaak betreft de vraag of het beroep op vernietiging van de leaseovereenkomsten op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW verjaard is. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de vernietigingsbevoegdheid was verjaard, maar het hof heeft dit oordeel herzien. Het hof oordeelde dat de appellant en zijn echtgenote, die de leaseovereenkomsten had vernietigd, niet eerder op de hoogte waren van de overeenkomsten dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 25 juli 2005. Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende dagvaarding in een collectieve procedure de verjaringstermijn heeft gestuit. Het hof heeft de vordering van de appellant tot vernietiging van de leaseovereenkomsten toegewezen en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de door de appellant betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding zijn voor Dexia, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.