Uitspraak
000109-19
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De veroordeelde, geboren in 1998 en thans gedetineerd in JJI Lelystad Intermetzo, was eerder veroordeeld tot een PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal had gevorderd de tenuitvoerlegging van deze maatregel, maar het hof heeft besloten om deze vordering af te wijzen. Het hof overwoog dat de veroordeelde gedurende de proeftijd weliswaar had gerecidiveerd, maar dat het ging om minder ernstige, niet-gewelddadige feiten zoals winkeldiefstal. Bovendien had de veroordeelde zich niet aan alle bijzondere voorwaarden gehouden, maar het hof vond het niet gerechtvaardigd om de zware maatregel van tenuitvoerlegging toe te passen. In plaats daarvan werd de veroordeelde een laatste kans geboden om zich aan de gewijzigde voorwaarden te houden.
De gewijzigde voorwaarden omvatten onder andere dat de veroordeelde zich moet melden bij Reclassering Nederland en moet meewerken aan een begeleid wonen traject en het regelen van zijn financiën. Het hof benadrukte het belang van hulp bij de financiële situatie van de veroordeelde, aangezien veel delicten gerelateerd waren aan deze problematiek. De beslissing werd genomen na onderzoek ter terechtzitting op 12 februari en 18 maart 2019, waarbij het hof ook kennisnam van adviezen van deskundigen en de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsvrouw. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met mr. A.M. Kengen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen in de zitting.