ECLI:NL:GHAMS:2019:1090

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
18/00106
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarden van onroerende zaken met compromis tussen partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarden van twee onroerende zaken, te weten kelders, voor het kalenderjaar 2016. De heffingsambtenaar had de waarde van de kelders vastgesteld op respectievelijk € 34.000 en € 44.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebeschikkingen, maar de heffingsambtenaar heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 30 januari 2019 hebben partijen een compromis bereikt. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van het object [object 1] gehandhaafd blijft, terwijl de waarde van het object [object 2] wordt verlaagd tot € 36.500. Daarnaast is er een proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van € 512 en het griffierecht van € 126 aan belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de onroerende zaak [object 2], en het beroep is gegrond verklaard voor deze zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 18/00106
26 maart 2019
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam]te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen
de uitspraak van 15 februari 2018 in de zaak met kenmerk AMS 17/2506 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ met dagtekening 29 februari 2016 de waarde van de onroerende zaken [object 1] en [object 2] te [plaats] voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op respectievelijk € 34.000 en € 44.000.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde waardebeschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar van 20 december 2016 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de waardebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
In haar uitspraak van 15 februari 2018 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 maart 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 14 januari 2019 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. D.N.N. Jansen, bijgestaan door [naam taxateur] , taxateur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.2. Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken [object 1] en [object 2] te [plaats] . De onroerende zaken [object 1] en [object 2] , betreffen kelders met een oppervlakte van respectievelijk 37 m2 en 40 m2 (hierna: de kelders).

3.3. Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen zijn in geschil de WOZ-waarden van de kelders. Belanghebbende bepleit lagere waarden.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil.

Oordeel rechtbank
4.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de kelders naar de juiste bedragen zijn vastgesteld en heeft het beroep daarom ongegrond verklaard.
4.2.
Het Hof heeft ter zitting het tussen partijen aanhangige geschil met hen besproken. Partijen zijn daarbij tot een allesomvattende compromissoire oplossing gekomen voor zover het betreft de onder 1.1 vermelde WOZ-beschikkingen. Partijen zijn daarbij het volgende overeengekomen:
- dat de waarde van het object [object 1] dient te worden gehandhaafd;
- dat de waarde van het object [object 2] dient te worden verminderd tot een bedrag van € 36.500;
- dat uitsluitend voor de hogerberoepsfase een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend aan belanghebbende conform het Besluit proceskosten bestuursrecht; en
- dat uitsluitend het in hoger beroep van belanghebbende geheven griffierecht door de heffingsambtenaar vergoed dient te worden.
Partijen hebben het Hof verzocht aldus te beslissen.

5.5. Proceskosten

5.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de proceskosten die belanghebbende voor de behandeling van zijn hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) stelt het Hof het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief vast op: 2,0 punt (proceshandelingen: indienen hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 512 x 0,5 (wegingsfactor) = € 512.

6.6. Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover betrekking hebbend op de onroerende zaak [object 2] en bevestigt de uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover betrekking hebbend op de onroerende zaak [object 2] ;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de onroerende zaak [object 2] ;
  • vermindert de waarde van de onroerende zaak [object 2] tot € 36.500;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het aan belanghebbende vergoeden van een bedrag aan proceskosten van € 512; en
  • gelast de heffingsambtenaar het door belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 126 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, R.C.H.M. Lips en
prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, als griffier. De beslissing is op 26 maart 2019 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.