In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarden van twee onroerende zaken, te weten kelders, voor het kalenderjaar 2016. De heffingsambtenaar had de waarde van de kelders vastgesteld op respectievelijk € 34.000 en € 44.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebeschikkingen, maar de heffingsambtenaar heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 30 januari 2019 hebben partijen een compromis bereikt. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van het object [object 1] gehandhaafd blijft, terwijl de waarde van het object [object 2] wordt verlaagd tot € 36.500. Daarnaast is er een proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van € 512 en het griffierecht van € 126 aan belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de onroerende zaak [object 2], en het beroep is gegrond verklaard voor deze zaak.