In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1967, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne op 26 mei 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte ongeveer 0,28 gram heroïne en 0,54 gram cocaïne, beide stoffen zijn opgenomen in de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de kwalificatie in het vonnis niet overeenkwam met de kwalificatie in het proces-verbaal van de eerdere zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten door enige omstandigheden. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk geëist. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar ook met zijn positieve ontwikkeling in het leven. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren.
De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 29 maart 2019.