ECLI:NL:GHAMS:2019:1083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
23-001960-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd

Dit arrest betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdachte is veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1966, heeft gedurende de periode van 14 januari 2009 tot en met 31 mei 2013 in de gemeente Enkhuizen, opzettelijk geldbedragen verduisterd die toebehoorden aan zijn werkgever, een bedrijf waarvoor hij als boekhouder/hoofd administratie werkte. In totaal heeft hij ongeveer € 119.000,00 verduisterd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de uitspraak. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, maar sprak hem vrij van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd.

De verdachte werd eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en had sindsdien geen contact meer met justitie. Het hof weegt de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan mee in de strafmaat. De verdachte heeft grote financiële schade aan zijn werkgever toegebracht en het vertrouwen geschaad dat in hem werd gesteld. Het hof legt een gevangenisstraf van negen maanden op, waarbij het belang van de verdachte en zijn gezin ook in overweging is genomen. De vordering van de benadeelde partij, het bedrijf, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet correct was ingediend na het faillissement van het bedrijf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001960-17
datum uitspraak: 29 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-871061-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2009 tot en met 31 mei 2013 in de gemeente Enkhuizen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal Eu 139.457,59), in elk geval (telkens) enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan "[bedrijf]", in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder/hoofdadministratie, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 14 januari 2009 tot en met 31 mei 2013 in de gemeente Enkhuizen, telkens opzettelijk geldbedragen, in totaal ongeveer € 119.000,00, die telkens toebehoorden aan "[bedrijf]", en welke goederen verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als boekhouder/hoofd administratie onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest. In dit kader wordt nog overwogen dat het hof aan de stelling van de verdachte dat een aantal aankopen is verrekend met overuren voorbij gaat, aangezien deze stelling in het geheel niet is onderbouwd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft de rechtbank
de verdachte voor de duur van drie jaren ontzet van de uitoefening van het beroep van boekhouder/
hoofd administratie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Bij de strafmaat heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de bekennende verklaringen van de verdachte, de gegeven uitleg en het feit dat de verdachte, voordat hij van een strafrechtelijk onderzoek wist, bij [bedrijf] kenbaar heeft gemaakt tot een minnelijke oplossing te willen komen en al het verduisterde geld te willen terugbetalen. Evenmin is het reclasseringsrapport van eertijds niet in het voordeel van de verdachte uitgelegd.
De raadsman heeft gewezen op het tijdsverloop en het feit dat de verdachte sinds 2013 niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Daarnaast heeft de verdachte altijd doorgewerkt en heeft hij ook de zorg voor zijn zieke vrouw en gezin, waaronder een aantal pleegkinderen. Bij een onvoorwaardelijke detentie is strafvordering – en nog minder het gezin van de verdachte – niet meer gediend. Het belang van het gezin van verdachte weegt dan ook zwaarder. Dat geldt ook voor het ontzetten uit het beroep. De verdachte heeft laten zien, door hard te werken, en niet door te verduisteren en of fraude te plegen, de schulden af te betalen. Hij heeft na twee kort op elkaar gelegen incidenten in het verleden zijn lesje wel geleerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in zijn functie van boekhouder/hoofd administratie bedragen voor een totaal van ongeveer 119.000,00 verduisterd. Hij heeft grote financiële schade aan zijn werkgever toegebracht
en het vertrouwen geschaad dat uit hoofde van zijn functie in hem werd gesteld. Het verduisteren heeft plaatsgevonden gedurende een lange periode, te weten in de periode van 14 januari 2009 tot en met
31 mei 2013. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
26 februari 2019, is hij – kort na de aanvangsperiode van het bewezenverklaarde – op 27 februari 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf (het hof begrijpt: taakstraf) voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis ter zake van een soortgelijk feit. Die veroordeling is op 14 maart 2009 onherroepelijk geworden. De verdachte heeft (ook) na deze onherroepelijke veroordeling gedurende lange tijd bij een andere werkgever op tal van momenten gelden in dienstbetrekking verduisterd. Naar het blijkt, heeft oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf hem hier niet van weerhouden. De stelling van de verdachte dat hij met dat geld alleen schulden heeft afbetaald en geen gekke dingen heeft gedaan – wat er ook van de stelling zij – volgt het hof niet. Deze stelling is immers niet onderbouwd met stukken.
Het hof heeft bij dit alles tevens acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte ook nadat de proeftijd in verband met de eerdere veroordeling ter zake van verduistering was ingegaan – te weten op 14 maart 2009 – is blijven doorgaan met het verduisteren van gelden. Het openbaar ministerie had op grond daarvan succesvol de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf kunnen vorderen, hetgeen evenwel is nagelaten.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf als door de raadsman bepleit, kan gelet op het hiervoor overwogen, niet worden volstaan. Dat de verdachte altijd doorgewerkt heeft,
en ook de zorg voor zijn vrouw en kinderen heeft, brengt het hof niet tot een andere oordeel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 142.562,39 te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen
en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de posten vermeld op het voegingsformulier onder 4A voldoende zijn onderbouwd zodat hij op dat punt zich aan het oordeel van het hof heeft gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Namens [bedrijf] is in eerste aanleg op 22 juni 2016 door mevrouw mr. M.J. Geers,
een verzoek tot schadevergoeding ingediend, waarbij het verzoek werd ondertekend door Geers voornoemd en [naam 1]. In het begeleidende schrijven bij dit verzoek staat:
“De volmacht waar bij punt 1C om verzocht wordt, zal ik u op korte termijn nog toesturen. Verder ontbreekt op bladzijde 2 onder 2.7 de handtekening van cliënte nog. Op korte termijn zal ik u bladzijde 2 met hierop de handtekening van cliënte ook nog toesturen.”
Dat dit laatste is gebeurd, blijkt niet uit de stukken waar het hof over beschikt. Op 19 juli 2016 is – naar uit de stukken blijkt – het faillissement van [bedrijf] uitgesproken, hetgeen betekent dat vanaf dat moment de bevoegdheid tot het indienen van de vordering toekomt aan de curator. Niet is gebleken dat dat in eerste aanleg is gebeurd. Weliswaar heeft de curator, [naam 2], zich namens de benadeelde partij in hoger beroep gevoegd, maar daar staat artikel 421, eerste lid, Wetboek van Strafvordering aan in de weg. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen. De curator kan de vordering vanzelfsprekend bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter
kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Clement en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2019.