ECLI:NL:GHAMS:2019:1081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
23-001322-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan belastingfraude door het verstrekken van valse facturen aan de Belastingdienst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1950, werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan belastingfraude door valse facturen ter beschikking te stellen aan de Belastingdienst. De tenlastelegging betrof het opzettelijk verstrekken van valse of vervalste boeken en bescheiden, met als doel dat er te weinig belasting werd geheven. De feiten vonden plaats in de periode van 30 mei 2016 tot en met 14 juli 2016, waarbij de verdachte samen met anderen veertien facturen van [bedrijf 1] en zeven facturen van [bedrijf 2] aan de Belastingdienst heeft gepresenteerd, terwijl de op de facturen genoemde diensten niet waren geleverd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte ontzet van het recht om het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van vijf jaren. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belastingfraude, wat de Belastingdienst en de samenleving benadeelde, met een fiscaal nadeel van € 58.889,00. De verdachte had geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen en het hof hield rekening met haar persoonlijke omstandigheden, maar oordeelde dat de ernst van het feit en het benadelingsbedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001322-18
datum uitspraak: 29 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-993082-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
[stichting] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 mei 2016 tot en met 14 juli 2016 te Amsterdam en/of te Hoofddorp en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar
stellen van boeken en/of bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan,
opzettelijk deze in valse of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben [stichting] en/of haar mededader(s)
veertien (14), in elk geval meerdere, facturen van [bedrijf 1] (DOC-001 tot en met DOC-014) en/of
zeven (7), in elk geval meerdere, facturen van [bedrijf 2] (DOC-015 tot en met DOC-021)
beschikbaar gesteld voor raadpleging aan de Belastingdienst, terwijl de verdachte wist dat:
de op de facturen genoemde diensten niet waren geleverd,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbaar feit zij opdracht heeft gegeven dan wel aan welke verboden gedraging zij feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring
komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[stichting] op tijdstippen in de periode van 30 mei 2016 tot en met 14 juli 2016
in Nederland, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en bescheiden en andere gegevensdragers en de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft [stichting] veertien
(14) facturen van [bedrijf 1] (DOC-001 tot en met DOC-014) en zeven (7) facturen van [bedrijf 2] (DOC-015 tot en met DOC-021) beschikbaar gesteld voor raadpleging aan de Belastingdienst, terwijl
de verdachte wist dat:
de op de facturen genoemde diensten niet waren geleverd,
aan welke verboden gedraging zij feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en bijkomende straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden
waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de politierechter de verdachte ontzet van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en oplegging van een bestuurdersverbod voor de duur van vijf jaren.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er redenen zijn van de oriëntatiepunten en de strafeis van de advocaat-generaal af te wijken. De verdachte is bereid een taakstraf – van desnoods 240 uren – uit
te voeren. De verdachte doet liever iets terug voor de maatschappij in plaats van dat zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ondergaat. De verdediging heeft in geval van een taakstraf geen bezwaar tegen oplegging van een langere voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft gewezen op de leeftijd van de verdachte, haar blanco strafblad en het reclasseringsrapport. De verdachte is vaste oppas voor haar kleinkinderen, zodat een eventuele detentie ook gevolgen voor haar kinderen en kleinkinderen zal hebben. Daarnaast zal een detentie ook gevolgen voor haar partner hebben aangezien zij de kosten van hun woning delen, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft te kennen gegeven dat de verdachte tegen oplegging van een bestuurdersverbod geen verweer voert.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en bijkomende straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich – als feitelijk leidinggever van een stichting – schuldig gemaakt aan belastingfraude door valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking te stellen. Deze facturen waren bedoeld ter onderbouwing van eerder ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting. Naar aanleiding daarvan heeft de Belastingdienst teruggevraagde voorbelasting aan de stichting betaald. Door aldus te handelen heeft de verdachte de Belastingdienst en de samenleving benadeeld. Het fiscaal nadeel
bedraagt in totaal € 58,889,00.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 februari 2019 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op het grote benadelingsbedrag en de ernst van het feit kan met oplegging van een taakstraf
in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur, niet worden volstaan.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dat het geld
– kort gezegd – uitsluitend voor de stichting is gebruikt, zoals de verdachte ter zitting heeft gesteld, is het hof niet gebleken. Overigens is dat ook niet van belang, omdat ook in dat geval sprake is en blijft van het benadelen van de Staat.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast acht het hof – ter voorkoming van recidive en gelet op het misbruik
dat de verdachte van haar positie als bestuurder heeft gemaakt – passend en geboden dat de verdachte het recht wordt ontzet tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Clement en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2019.