In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1950, werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan belastingfraude door valse facturen ter beschikking te stellen aan de Belastingdienst. De tenlastelegging betrof het opzettelijk verstrekken van valse of vervalste boeken en bescheiden, met als doel dat er te weinig belasting werd geheven. De feiten vonden plaats in de periode van 30 mei 2016 tot en met 14 juli 2016, waarbij de verdachte samen met anderen veertien facturen van [bedrijf 1] en zeven facturen van [bedrijf 2] aan de Belastingdienst heeft gepresenteerd, terwijl de op de facturen genoemde diensten niet waren geleverd.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte ontzet van het recht om het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van vijf jaren. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belastingfraude, wat de Belastingdienst en de samenleving benadeelde, met een fiscaal nadeel van € 58.889,00. De verdachte had geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen en het hof hield rekening met haar persoonlijke omstandigheden, maar oordeelde dat de ernst van het feit en het benadelingsbedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden.