ECLI:NL:GHAMS:2019:1002

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
K18/230199
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafbaarheid van het vertonen van een afbeelding van een Israëlische vlag met hakenkruis tijdens een demonstratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K18/230199. Klager heeft aangifte gedaan van opruiing, belediging, groepsbelediging, haat zaaien en grensoverschrijdend gedrag, omdat beklaagde op 29 juni 2017 op de Dam te Amsterdam heeft gedemonstreerd. Tijdens deze demonstratie werd een Palestijnse vlag vertoond en werden anti-Israël leuzen geroepen. Beklaagde toonde daarbij een afbeelding van een Israëlische vlag waarin een hakenkruis was verwerkt. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de vrijheid van meningsuiting en de grenzen daarvan. Het hof stelt vast dat demonstraties om aandacht te vragen voor solidariteit met de Palestijnen in beginsel geoorloofd zijn, zolang de demonstranten de grenzen van de vrijheid van meningsuiting respecteren. De klacht van klager wordt ongegrond verklaard, omdat het hof van mening is dat de strafrechter niet tot een veroordeling zou kunnen komen voor het vertonen van de afbeelding, gezien de omstandigheden en de verklaring van beklaagde dat hij deze afbeelding niet meer zal gebruiken. Het hof concludeert dat er onvoldoende belang is bij strafrechtelijke vervolging en wijst het beklag af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K18/230199 van
[klager],
klager,
wonende te Amsterdam.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 18 december 2018. Daarnaast heeft het hof kennis genomen van de door het hof op 11 februari 2019 en 18 februari 2019 ontvangen brieven van klager.

2.Het verdere verloop van de procedure

Het hof heeft beklaagde in de gelegenheid gesteld op 20 februari 2019 te worden gehoord. Beklaagde is, daarbij bijgestaan door mr. M. Rafik, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof, aan de hand van de overgelegde pleitnota verzocht de klacht af te wijzen.
De beklaagde heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik gebruik die afbeelding van een Israëlische vlag met het hakenkruis erop al een tijd niet meer. Binnen mijn actiegroep vindt een aantal mensen die de oorlog hebben meegemaakt dat die afbeelding niet kies is. De afbeelding van een Israëlische vlag met daarop een kakkerlak gebruik ik ook niet meer. De politie op de Waddenweg heeft mij over die vlag gehoord. Een agent heeft gezegd dat die vlag verboden is.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

3.De beoordeling van het beklag

Klager heeft aangifte gedaan van opruiing, belediging, groepsbelediging, haat zaaien en grens-overschrijdend gedrag omdat beklaagde op 29 juni 2017 op de Dam te Amsterdam heeft gedemonstreerd waarbij een Palestijnse vlag werd vertoond, anti-Israël leuzen werden geroepen en door beklaagde achterop zijn scoot-mobiel een afbeelding van een Israëlische vlag met daarin verwerkt een hakenkruis is getoond.
Voor de weergave van de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van de sepotbrief van het openbaar ministerie van 18 januari 2018, waarnaar in het ambtsbericht ook wordt verwezen.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Het hof stelt voorop dat het houden van een demonstratie om aandacht te vragen voor solidariteit met de Palestijnen en om de politiek van de staat Israël ten opzichte van de Joodse nederzettingen op sinds 1967 door Israël bezet gebied aan de orde te stellen valt onder vrijheid van meningsuiting en in beginsel geoorloofd is. Zolang de demonstranten de grenzen die aan deze vorm van vrijheid van meningsuiting gesteld zijn in acht nemen, valt niet te verwachten dat sprake is van een strafbaar feit. In zoverre moet de klacht ongegrond worden verklaard.
Dat ligt in beginsel anders als bij een dergelijke demonstratie gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld leuzen of afbeeldingen die nodeloos grievend zijn.
Klager heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zich, mede vanwege zijn familiegeschiedenis, persoonlijk beledigd voelt om een afbeelding waarin een davidsster en een hakenkruis waren gecombineerd te moeten waarnemen.
Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat beklaagde tijdens de hierboven genoemde demonstratie een afbeelding van een Israëlische vlag met een hakenkruis achter/door de davidsster heeft getoond.
Het hof acht het niet uitgesloten dat de strafrechter het meevoeren van de afbeelding die de davidsster – het symbool dat joden in de door Duitsland bezette landen sinds 1942 moesten dragen – combineert met het hakenkruis – het embleem van de Duitse nationaalsocialistische partij die uit was op de vernietiging van alle joden – als onnodig grievend, en daarmee als een strafbaar feit waarvoor een veroordeling mogelijk is zou beschouwen.
Toch zal het hof geen bevel tot vervolging geven.
Beklaagde heeft in raadkamer verklaard dat hij van de afbeelding van de Israëlische vlag met een hakenkruis geen gebruik meer maakt of zal maken omdat ook hij beseft dat hiermee veel mensen, zeker van joodse afkomst, worden gekwetst. Hetzelfde geldt voor de afbeelding van de Israëlische vlag met een kakkerlak erop.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat beklaagde toch in herhaling zal vervallen. Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat een vervolging van beklaagde onvoldoende toegevoegde waarde heeft.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 26 maart 2019 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, F.A. Hartsuiker en M.J.G.B. Heutink, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.