ECLI:NL:GHAMS:2018:863

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
K16-0200
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van klager in beklag tegen beslissing van de officier van justitie inzake vervolging voor vervalsing en oplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure, ingediend door klager, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagden. Klager, een beëdigd taxateur en kunsthandelaar, stelde dat hij rechtstreeks belang had bij de vervolging van de beklaagden wegens het verkopen van valse kunstwerken en poging tot oplichting. Het hof heeft vastgesteld dat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt volgens artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, omdat hij geen objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang heeft dat door de overtreden strafbepalingen wordt beschermd. De advocaat-generaal had eerder al aangegeven dat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte nog geruime tijd zou duren, maar dat de ontvankelijkheid van klager los daarvan kon worden beoordeeld. Het hof concludeert dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag en wijst dit af. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K16/0200 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde:
mr. C.J. Nierop, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 24 maart 2016 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1] en [beklaagde 2](hierna: beklaagden) ter zake van het verkopen, te koop aanbieden of in voorraad hebben van valse [naam]-kunstwerken (artikel 326b Wetboek van Strafrecht, verder: Sr) en (poging tot) oplichting (artikel 326 Sr) door het te koop aanbieden van valse [naam]-kunstwerken als waren zij echt en onvervalst.
Het door klager ingediende klaagschrift hangt samen met door anderen en/of eerder ingediende klaagschriften in verband met dezelfde kwestie.
Deze zaak is, ter bewaking van de voortgang, op een aantal zogenoemde pro-formazittingen aan de orde geweest. De zaak is meermalen aangehouden, mede op advies van de advocaat-generaal, om de resultaten te vernemen van de expertmeeting in de strafzaak tegen [verdachte]. Deze expertmeeting heeft inmiddels plaatsgevonden.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 29 december 2017 (met als opschrift: Tussenverslag) heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat de behandeling in hoger beroep van de met dit beklag samenhangende strafzaak tegen [verdachte] naar het zich laat aanzien nog geruime tijd zal duren, in verband met nog door het openbaar ministerie te vorderen nader onderzoek in die zaak. De advocaat-generaal is echter van mening dat de vraag naar de ontvankelijkheid van klager los van de ontwikkelingen in de strafzaak tegen [verdachte] kan worden beantwoord. Zij komt tot de conclusie dat klager niet als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) kan worden aangemerkt, zodat hij niet-ontvankelijk is in zijn beklag en dit moet worden afgewezen.
Het hof heeft kennisgenomen van de op 25 januari 2018 binnengekomen schriftelijke reactie van de advocaat van klager op het verslag.

3.De ontvankelijkheid van klager

Wettelijk kader
Terwijl
aangiftekan worden gedaan door ieder die kennis draagt van een strafbaar feit, is de mogelijkheid tot het doen van
beklagals bedoeld in artikel 12 Sv beperkt tot rechtstreeks belanghebbenden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van vervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat worden aangemerkt als belanghebbende. Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang. Bovendien moet worden beoordeeld of de overtreden strafbepaling beoogt dit specifieke belang van klager te beschermen.
Artikel 326 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 326b Sr luidt, voor zover hier van belang:
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:
hij die opzettelijk een werk van letterkunde, wetenschap, kunst of nijverheid, waarop of waarin valselijk enige naam of enig teken is geplaatst, of de echte naam of het echte teken is vervalst, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen het Rijk in Europa invoert, als ware dat werk van de hand van degene wiens naam of teken daarop of daarin valselijk is aangebracht.
Beide artikelen betreffen vormen van bedrog en beschermen aldus primair het belang van (potentiële) kopers.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van klager
Hoewel klager geen koper is, stelt hij niettemin een rechtstreeks belang bij vervolging te hebben in verband met het volgende:
* hij is beëdigd taxateur, kunsthandelaar, bestuurslid van de [foundation], kenner van de werken van [naam] en (mede-)initiatiefnemer van het onderzoek naar de door beklaagden te koop aangeboden – naar zijn oordeel valse – [naam]-werken;
* schade als gevolg van niet-vervolgen is onder meer reputatieschade en schade aan de integriteit van de markt in [naam]-kunstwerken, terwijl klager voor zijn inkomen afhankelijk is van een goed functionerende kunstmarkt en dus belang heeft bij de strafrechtelijke vervolging van vervalsingen. Afname van vertrouwen in kunst als belegging en investering leidt tot omzet- en inkomensdaling;
* klager heeft zich steeds uitgesproken over de valsheid. Beklaagden hebben zijn deskundigheid en onpartijdigheid vaak en openlijk aangevallen en ter discussie gesteld. Zijn reputatie is beschadigd en zijn eer geschonden. Vervolging en veroordeling (met belangstelling van de pers) zou tot eerherstel kunnen leiden;
* vervolging van beklaagden kan een gevaarlijke verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat afwenden.
Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat door de keuze van het openbaar ministerie om alleen [verdachte] te vervolgen in verband met [naam]-vervalsingen, een (gevaarlijke) verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat dreigt. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door artikel 326 en 326b Sr beschermde belang, vallen voor het overige uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht, (in dit verband: slechts) afgeleide belangen bij strafvervolging van beklaagden te destilleren.
Om klager als rechtstreeks belanghebbende bij vervolging aan te merken is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende.
Hieruit volgt dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Het hof zal daarom ook het door klager ingediende beklag afwijzen

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 15 maart 2018 door mrs. M.J.G.B. Heutink, voorzitter, P.C. Kortenhorst en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.