ECLI:NL:GHAMS:2018:861

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
K16-0194
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagster in een beklag tegen het niet instellen van strafvervolging voor het verkopen van valse kunstwerken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K16/0194. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J. Nierop, heeft beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagden, die verdacht worden van het verkopen en aanbieden van valse kunstwerken en poging tot oplichting. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere klaagschriften die verband houden met dezelfde kwestie en heeft de zaak meerdere keren aangehouden om de voortgang te bewaken en de resultaten van een expertmeeting in een gerelateerde strafzaak af te wachten.

De advocaat-generaal heeft in een tussenverslag op 29 december 2017 aangegeven dat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte nog enige tijd zal duren, maar dat de vraag naar de ontvankelijkheid van klaagster los van deze ontwikkelingen kan worden beantwoord. Het hof heeft vastgesteld dat klaagster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt volgens artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, omdat zij niet rechtstreeks door het achterwege blijven van vervolging wordt getroffen in een belang dat haar specifiek aangaat. De artikelen 326 en 326b van het Wetboek van Strafrecht, die betrekking hebben op oplichting en vervalsing, beschermen primair de belangen van (potentiële) kopers van kunstwerken.

Klaagster heeft aangevoerd dat de verkoop van valse kunstwerken de interesse in het werk van de kunstenaar vermindert en dat vervolging van de beklaagden noodzakelijk is om maatschappelijke verstoringen te voorkomen. Het hof oordeelt echter dat de door klaagster aangevoerde belangen onvoldoende zijn om haar als rechtstreeks belanghebbende aan te merken. Daarom heeft het hof het beklag van klaagster afgewezen, waarbij is opgemerkt dat tegen deze beschikking geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K16/0194 van
[klaagster],
klaagster,
domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde:
mr. C.J. Nierop, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 24 maart 2016 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1] en [beklaagde 2](hierna: beklaagden) ter zake van het verkopen, te koop aanbieden of in voorraad hebben van valse [naam]-kunstwerken (artikel 326b Wetboek van Strafrecht, verder: Sr) en (poging tot) oplichting (artikel 326 Sr) door het te koop aanbieden van valse [naam]-kunstwerken als waren zij echt en onvervalst.
Het door klaagster ingediende klaagschrift hangt samen met door anderen en/of eerder ingediende klaagschriften in verband met dezelfde kwestie.
Deze zaak is, ter bewaking van de voortgang, op een aantal zogenoemde pro-formazittingen aan de orde geweest. De zaak is meermalen aangehouden, mede op advies van de advocaat-generaal, om de resultaten te vernemen van de expertmeeting in de strafzaak tegen [verdachte]. Deze expertmeeting heeft inmiddels plaatsgevonden.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 29 december 2017 (met als opschrift: Tussenverslag) heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat de behandeling in hoger beroep van de met dit beklag samenhangende strafzaak tegen [verdachte] naar het zich laat aanzien nog geruime tijd zal duren, in verband met nog door het openbaar ministerie te vorderen nader onderzoek in die zaak. De advocaat-generaal is echter van mening dat de vraag naar de ontvankelijkheid van klaagster los van de ontwikkelingen in de strafzaak tegen [verdachte] kan worden beantwoord. Zij komt tot de conclusie dat klaagster niet als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) kan worden aangemerkt, zodat zij niet-ontvankelijk is in het beklag en dit moet worden afgewezen.
Het hof heeft kennisgenomen van de op 25 januari 2018 binnengekomen schriftelijke reactie van de advocaat van klaagster op het verslag.

3.De ontvankelijkheid van klaagster

Wettelijk kader
Terwijl
aangiftekan worden gedaan door ieder die kennis draagt van een strafbaar feit, is de mogelijkheid tot het doen van
beklagals bedoeld in artikel 12 Sv beperkt tot rechtstreeks belanghebbenden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van vervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat worden aangemerkt als belanghebbende. Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang. Bovendien moet worden beoordeeld of de overtreden strafbepaling beoogt dit specifieke belang van klaagster te beschermen.
Artikel 326 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 326b Sr luidt, voor zover hier van belang:
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:
hij die opzettelijk een werk van letterkunde, wetenschap, kunst of nijverheid, waarop of waarin valselijk enige naam of enig teken is geplaatst, of de echte naam of het echte teken is vervalst, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen het Rijk in Europa invoert, als ware dat werk van de hand van degene wiens naam of teken daarop of daarin valselijk is aangebracht.
Beide artikelen betreffen vormen van bedrog en beschermen aldus primair het belang van (potentiële) kopers.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagster
Hoewel klaagster geen koper is, stelt zij niettemin een rechtstreeks belang bij vervolging te hebben in verband met het volgende:
* klaagster heeft tot doel het bevorderen van interesse in en kennis van het werk en leven van [naam]. Door de verkoop van valse kunstwerken vermindert de interesse in werk en leven van [naam]: diens werk wordt vereenzelvigd met vervalsingen, waardoor tentoonstellingen minder belangstelling trekken. Door vervolging en inbeslagname kan de rust op de markt terugkeren en de belangstelling in het werk van [naam] zich herstellen;
* vervolging van beklaagden kan een gevaarlijke verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat afwenden.
Uit hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat door de keuze van het openbaar ministerie om alleen [verdachte] te vervolgen in verband met [naam]-vervalsingen, een (gevaarlijke) verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat dreigt. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door artikel 326 en 326b Sr beschermde belang, vallen voor het overige uit hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht, (in dit verband: slechts) afgeleide belangen bij strafvervolging van beklaagden te destilleren.
Om klaagster als rechtstreeks belanghebbende bij vervolging aan te merken is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende.
Hieruit volgt dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar beklag. Het hof zal daarom ook het door klaagster ingediende beklag afwijzen

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 15 maart 2018 door mrs. M.J.G.B. Heutink, voorzitter, P.C. Kortenhorst en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.