In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een beklag op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.J. Nierop. Klager heeft zijn beklag beperkt tot de overtreding van artikel 326b van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de verkoop van valse kunstwerken. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 17 mei 2016, waarin werd vastgesteld dat er geen beslissing kon worden genomen zonder duidelijkheid over de strafzaak tegen de verdachte. Na een pro-formazitting op 18 oktober 2017, waarin de advocaat-generaal meldde dat de expertmeeting had plaatsgevonden, werd het hof verzocht om een nader verslag over het beklag. In het verslag van 29 december 2017 werd geconcludeerd dat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet direct door het achterwege blijven van vervolging wordt getroffen. Het hof oordeelt dat de bescherming van artikel 326b Sr primair gericht is op de belangen van (potentiële) kopers van kunstwerken, en niet op die van klager, die geen koper is. Klager stelt wel een rechtstreeks belang te hebben, maar het hof oordeelt dat zijn belangen afgeleid zijn en niet voldoende zijn om hem als belanghebbende aan te merken. Daarom wordt klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en wordt het beklag afgewezen. De beschikking is gegeven op 15 maart 2018 door de rechters M.J.G.B. Heutink, P.C. Kortenhorst en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van griffier mr. O. Boekraad.