Op 19 december 2017 heeft het hof arrest gewezen in een zogenoemde 305a-procedure waarin de zaken ABN AMRO tegen Stichting DSB en ABN AMRO tegen Stichting Euribar zijn gevoegd (ECLI:NL:GHAMS:2017:5248). Daarin heeft het hof geoordeeld dat op ABN AMRO de verplichting rust om de leningnemer vóór sluiting van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de (voornaamste) voorwaarden voor uitoefening van het recht op eenzijdige wijziging en dat zij die verplichting niet is nagekomen. Dat geldt ook voor de (in art. 10 opgenomen) zin “De Bank is te allen tijde bevoegd om het rentepercentage te wijzigen, indien de ontwikkelingen van de rente op de geld- en kapitaalmarkt haar daartoe aanleiding geeft”. In de leningdocumentatie komt het woord ‘opslag’ niet voor, zodat voor de leningnemer niet duidelijk is dat met ‘rentepercentage’ niet het Euribor-tarief wordt bedoeld maar de opslag. Bovendien is het criterium ‘ontwikkelingen van de rente op de geld- en kapitaalmarkt’ niet transparant. Voorts heeft het hof overwogen dat ABN AMRO geen beroep kan doen op de uitzondering van punt 2.b), eerste alinea van de bijlage bij de Richtlijn. Punt 2.b), eerste alinea stelt (onder meer) als voorwaarde dat een wijziging moet geschieden op grond van een geldige reden. Van een geldige reden is sprake indien er, na beoordeling van de in geding zijnde belangen, een juridische voldoende zwaarwegende reden is om tot wijziging over te gaan, waarbij de reden in voldoende transparante vorm moet worden meegedeeld.
In de brief van 24 april 2012 wordt als reden voor de verhoging van de opslag vanaf juni 2012 met 1,0% gegeven: “
Om u geld te kunnen lenen voor uw hypotheek, lenen wij zelf geld. Wij proberen dit zo goedkoop mogelijk te doen, zodat ook u zo min mogelijk betaalt. Doordat de economie de laatste jaren sterk veranderd is, is het voor ons al langere tijd duurder om geld te lenen. Onze kosten zijn hierdoor al langere tijd hoger dan de opslag die u betaalt. Omdat wij niet verwachten dat deze kosten snel lager worden zijn wij genoodzaakt om de opslag te verhogen”. Het hof is van oordeel dat de reden voor de opslagverhoging voldoende transparant in de brief is vermeld. Of sprake is van een juridisch voldoende zwaarwegende reden om tot een verhoging van de opslag met 1,0% over te gaan, kan echter niet worden vastgesteld, omdat de brief geen enkele nadere informatie bevat. De niet-transparante Wijzigingsbedingen bieden in dat verband geen enkel houvast, omdat daarin - kort gezegd - geen informatie over het hoe en waarom van een opslagverhoging is opgenomen. Van belang is dat de verhoging van 0,5% per 1 februari 2009, die in onderhavige zaak niet voor ligt, en 1,0% vanaf juni 2012 in vergelijking met de aanvankelijk gehanteerde opslag van 0,5% voor NHG-hypotheken, 0,7% voor standaard-hypotheken en 1,0% voor top-hypotheken aanzienlijk is, zeker indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat de liquiditeitsopslag kennelijk maar één van de componenten is waaruit de opslag is opgebouwd. Over de componenten waaruit de opslag is opgebouwd geeft de bank geen enkele informatie, ook niet in de genoemde brieven. ABN AMRO heeft in genoemde procedure de opslagverhogingen toegelicht, maar naar het oordeel van het hof is die toelichting niet consistent.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de Wijzigingsbedingen op zichzelf genomen onvoldoende transparant zijn. Voor zover al een onvoorziene situatie aan de orde is waarin ABN AMRO de reden voor de wijziging per brief zou kunnen meedelen, is de conclusie dat ABN AMRO in de brieven noch in de onderhavige procedure voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat verhoogde (funding)kosten tot een verhoging van de opslag met 0,5% respectievelijk 1,0% van de Euribor-hypotheken noopten. Dit betekent dat ABN AMRO geen beroep kan doen op de uitzondering van onderdeel 2.b), eerste alinea van de bijlage bij de Richtlijn. Het hof heeft het bestreden vonnis, waarin de rechtbank de Wijzigingsbedingen op de voet van art. 6:233 onder a BW in beide zaken (ambtshalve) heeft vernietigd, en in de zaak van Stichting SdB voor recht heeft verklaard dat de leningnemer de bedragen overeenstemmend met de verhogingen van de opslag die ABN AMRO uit hoofde van de Wijzigingsbedingen aan de leningnemers in rekening hebben gebracht, onverschuldigd hebben betaald, bekrachtigd.