ECLI:NL:GHAMS:2018:793

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
13/684488-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na ambtshalve toetsing van voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte werd afgewezen. De verdachte had eerder op 1 december 2017 hoger beroep ingesteld tegen een bevel tot gevangenhouding en de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Tijdens de behandeling op 27 december 2017 was de verdachte noch zijn raadsvrouw aanwezig, en het hof heeft tevergeefs geprobeerd contact op te nemen met de raadsvrouw. Het hof heeft vervolgens ambtshalve de zaak beoordeeld en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat er geen bezwaren waren tegen het bevel van de rechtbank.

De raadsvrouw heeft op 22 februari 2018 opnieuw hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Het hof oordeelde dat op grond van artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte slechts eenmaal in hoger beroep kan komen tegen een afwijzende beslissing op een verzoek tot schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis. De raadsvrouw stelde dat de verdachte niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn bezwaren naar voren te brengen, maar het hof was van mening dat de raadsvrouw de kans had gekregen om haar standpunt in te brengen, maar dit niet had gedaan.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de bestreden beschikking, omdat het hoger beroep niet was ingetrokken en de verdachte niet opnieuw in hoger beroep kon worden ontvangen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.

Uitspraak

13/684488-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[naam] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende [adres] ,
tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018, houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2018, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouw mr. M. Ketting.

De beoordeling

Namens de verdachte is op 1 december 2017 appèl ingesteld tegen het bevel gevangenhouding en de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis bij beschikking van 29 november 2017 van de rechtbank Amsterdam. De behandeling van dit appèl is uiteindelijk (op verzoek van de raadsvrouw) gepland op de raadkamer appèllen gevangenhouding van dit hof van 27 december 2017. Voorafgaand aan die behandeling heeft de griffier contact gehad met het kantoor van de raadsvrouw. Hem is toen door een medewerkster meegedeeld dat het appèl zou worden ingetrokken. Toen er op het moment van de behandeling in raadkamer geen akte van intrekking was ontvangen en de raadsvrouw niet in raadkamer was verschenen heeft het hof tot vier keer toe tevergeefs geprobeerd telefonisch contact te leggen met de raadsvrouw. Vervolgens heeft het hof het hoger beroep ambtshalve beoordeeld en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep met de volgende overwegingen:
“De verdachte noch diens raadsvrouwe is bij de behandeling in raadkamer van 27 december 2017 aanwezig geweest om de bezwaren tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2017 op te geven en al dan niet nader toe te lichten. Ook ambtshalve ziet het hof geen bezwaren tegen voornoemd bevel. Het hof zal daarom de verdachte wegens het ontbreken van enig belang niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.”
De raadsvrouw heeft op 22 februari 2018 opnieuw appèl ingesteld, dit keer tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij beschikking van 21 februari 2018 van de rechtbank Amsterdam.
13/684488-17
Op grond van het bepaalde in artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de verdachte die aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, slechts eenmaal van een afwijzende beslissing op dat verzoek in hoger beroep komen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ratio van deze bepaling is dat de verdediging ten minste eenmaal in de gelegenheid moet zijn gesteld de afwijzing van een verzoek tot schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis aan het hof voor te leggen. Zij meent dat daarvan op 27 december 2017 geen sprake is geweest.
Het hof volgt de raadsvrouw daarin niet. Gelet op de diverse pogingen telefonisch contact te leggen met de raadsvrouw heeft het hof alles in het werk gesteld om de raadsvrouw de gelegenheid te geven haar standpunt in raadkamer aan het hof voor te leggen. De raadsvrouw heeft echter om haar moverende redenen van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Nu het hoger beroep ook niet was ingetrokken heeft het hof vervolgens ambtshalve inhoudelijk naar de zaak gekeken en een beslissing daarop genomen. Onder die omstandigheden kan de verdachte thans niet nog eens in hoger beroep worden ontvangen.

De beslissing

Het hof:
VERKLAART DE VERDACHTE NIET-ONTVANKELIJK in het beroep tegen de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven op 7 maart 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, voorzitter,
mrs. M.J.G.B. Heutink en J.L. Bruinsma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 7 maart 2018,
de advocaat-generaal