ECLI:NL:GHAMS:2018:793
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na ambtshalve toetsing van voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte werd afgewezen. De verdachte had eerder op 1 december 2017 hoger beroep ingesteld tegen een bevel tot gevangenhouding en de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Tijdens de behandeling op 27 december 2017 was de verdachte noch zijn raadsvrouw aanwezig, en het hof heeft tevergeefs geprobeerd contact op te nemen met de raadsvrouw. Het hof heeft vervolgens ambtshalve de zaak beoordeeld en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat er geen bezwaren waren tegen het bevel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft op 22 februari 2018 opnieuw hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Het hof oordeelde dat op grond van artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte slechts eenmaal in hoger beroep kan komen tegen een afwijzende beslissing op een verzoek tot schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis. De raadsvrouw stelde dat de verdachte niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn bezwaren naar voren te brengen, maar het hof was van mening dat de raadsvrouw de kans had gekregen om haar standpunt in te brengen, maar dit niet had gedaan.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de bestreden beschikking, omdat het hoger beroep niet was ingetrokken en de verdachte niet opnieuw in hoger beroep kon worden ontvangen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.