ECLI:NL:GHAMS:2018:760

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
23-001112-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling, beschadiging en vernieling met verwerping van het beroep op noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, beschadiging en vernieling, gepleegd op 11 januari 2017 te IJmuiden. De tenlastelegging omvatte het mishandelen van [slachtoffer 1], het opzettelijk beschadigen van een auto (Mercedes-Benz) die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, en het vernielen van een raam van een Marechaussee-bus, die aan de Koninklijke Marechaussee toebehoorde. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 80 uren.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 februari 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer of noodweerexces. De verdachte verklaarde dat hij zich bedreigd voelde door de aangever, die gevaarlijk rijgedrag vertoonde en hem had geslagen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zelf de confrontatie heeft gezocht en dat de aangever, een 75-jarige gehandicapte man, zich in een kwetsbare positie bevond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de eerste klap heeft uitgedeeld en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die een beroep op noodweer rechtvaardigde.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder een schadevergoeding voor immateriële schade aan [slachtoffer 1] en materiële schade aan [slachtoffer 2]. De vordering van de Koninklijke Marechaussee is afgewezen, omdat de schade al door de verzekeraar was vergoed. Het hof heeft de straffen en schadevergoedingen gemotiveerd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001112-17
datum uitspraak: 23 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-006720-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem op/tegen het hoofd en/of de armen, althans het lichaam, te slaan/stompen;
2:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een auto (Mercedes-Benz), die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een raam van een Marechaussee-bus, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Koninklijke Marechaussee, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is uitgewerkt.

Bespreking noodweer(exces) verweer

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
De verdachte reed op 11 januari 2017 in IJmuiden in zijn auto achter aangever. De aangever reed opvallend langzaam en vertoonde gevaarlijk en ergerniswekkend rijgedrag door herhaaldelijk plotseling te remmen en vervolgens verder te rijden. De verdachte moest herhaaldelijk op zijn rem staan. Toen de verdachte de auto van de aangever wilde inhalen, heeft de aangever toen ze bij een wegversmalling kwamen en de weg tweebaans werd, geprobeerd om de verdachte af te snijden door naar links te sturen. De verdachte mag van geluk spreken dat er op dat moment geen tegenligger aan kwam rijden, anders was hij er misschien niet meer geweest. De verdachte is vervolgens gestopt en de aangever is ook gestopt. De verdachte is uit zijn auto gestapt en is naar de aangever gelopen. Hij hoorde dat de aangever de deuren van zijn auto afsloot. De aangever bleef in zijn auto zitten en opende het raam van zijn portier. De aangever maakte een gebaar naar de verdachte en greep naar iets als een klapper met papieren op de passagiersstoel. De verdachte is toen met zijn hoofd naar het raam gegaan en kreeg toen ineens een klap in zijn gezicht. Aldus zag de verdachte zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding door de aangever. Als reactie daarop heeft de verdachte tweemaal met zijn vuist teruggeslagen. Daarbij komt hem een beroep toe op de rechtvaardigingsgrond noodweer, waardoor de wederrechtelijkheid aan die gedragingen komt te ontvallen, zodat hij moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer faalt, omdat primair de gang van zaken anders is geweest en de verdachte als eerste heeft geslagen, en subsidiair, ook al heeft de aangever als eerste geslagen, dat nog niet kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en de verdachte in die omstandigheden niet terug mocht slaan. De aangever zat in de auto en had dus een lagere positie, en de verdachte had ook gewoon weg kunnen gaan.
Het hof gaat uit van de volgende, aan de wettige bewijsmiddelen zoals die na het eventueel instellen van cassatie in de alsdan op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, ontleende feiten en omstandigheden.
Nadat de aangever op zijn minst opmerkelijk rijgedrag vertoonde heeft de verdachte zijn auto voor de auto van aangever tot stilstand gebracht en is hij witheet, scheldend en vloekend zijn auto uitgestapt en op aangever afgelopen. De aangever draaide het raam van zijn portier open. De verdachte wilde volgens eigen zeggen de bestuurder in zijn ogen kijken om te zien waar hij mee bezig was, dan wel kijken wat er op de bank naast de aangever lag. Het hof wil wel geloven dat het de aangever is geweest die toen als eerste heeft geslagen, zoals de verdachte heeft betoogd. Dat wordt bevestigd door de getuigeverklaring van [getuige 1] en het hof sluit niet uit dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] deze eerste klap niet hebben gezien. Dat is niet onverenigbaar met wat deze getuigen hebben verklaard. Daarna heeft de verdachte aangever tegen zijn hoofd gestompt.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het de aangever is die in deze een beroep op noodweer toekomt, doordat de verdachte willens en wetens de confrontatie met de aangever heeft gezocht en de klap van de aangever heeft uitgelokt. Het was immers de verdachte die zijn auto heeft stilgezet, is uitgestapt en vervolgens witheet en scheldend en vloekend op de aangever is afgekomen, waarbij hij, zo mag worden aangenomen omdat hij zegt iets op de passagiersplaats te hebben willen zien, zijn hoofd zeer dicht bij de aangever heeft gebracht. Aannemelijk is dat dit gedrag door de aangever, een gehandicapte man van 75 jaar oud die zich, zittend in zijn auto achter het stuur waardoor hij geen kant op kon, in een kwetsbare positie bevond, als een onmiddellijk dreigend gevaar is ervaren, waartegen hij zich moest – en naar het oordeel van het hof in deze omstandigheden ook mocht – verdedigen. Het hof acht het door de aangever gebezigde geweld in de omstandigheden van dit geval gepast. Nu aangever zich ten aanzien van zijn handelingen jegens de verdachte op noodweer kan beroepen, staat een dergelijk beroep voor de verdachte niet meer open. Er is dan immers geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest en mocht verdedigen. Bij het ontbreken van een noodzaak tot verdediging moet het beroep op noodweer respectievelijk noodweerexces worden verworpen. Er is dan ook geen sprake van een wegvallen van de wederrechtelijkheid van het slaan door de verdachte die tot vrijspraak zou moeten leiden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 11 januari 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te stompen;
2:
hij op 11 januari 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een auto (Mercedes-Benz), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] heeft beschadigd;
3:
hij op 11 januari 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een raam van een Marechaussee-bus, die aan een ander toebehoorde, te weten aan de Koninklijke Marechaussee, heeft vernield.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag met aftrek van voorarrest alsmede een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag met aftrek van voorarrest alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan mishandeling. Het slachtoffer was een oudere, gehandicapte man en bevond zich in een kwetsbare positie omdat hij nergens heen kon. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn toegebracht. De verdachte heeft zich er op beroepen dat het slachtoffer zelf ook geen onbeschreven blad zou zijn. Zelfs als dat zo zou zijn, dan nog maakt dat niet dat het de verdachte vrij staat om, in het geval hij het niet eens is met het rijgedrag van een medeweggebruiker, in woede en op een bedreigende manier verhaal te gaan halen bij die weggebruiker. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij dat recht wel heeft en eveneens dat “hij zich door niemand laat slaan”. In het geval van gevaarlijk rijgedrag van een medeweggebruiker staat de mogelijkheid open daarvan melding te maken bij de politie, die de instantie is die zich daarmee bezig houdt. De verdachte moet zich realiseren dat hij, als hij zijn standpunten en gedrag in deze niet bijstelt, op onprettige wijze met politie en justitie in aanraking zal (blijven) komen. De verdachte moet zich daarnaast realiseren dat gedrag als dit bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid bij derden, zoals in dit geval de personen die van een en ander getuige zijn geweest.
Voorts heeft de verdachte door de beschadiging van de auto en de vernieling van de autoruit laten zien dat hij kennelijk niet bij machte is om zijn eenmaal ontstane woede binnen de perken te houden. Meer in het bijzonder heeft hij ten aanzien van de stukgetrapte ruit laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Al dan niet te strak aangebrachte handboeien zullen niet losser worden gemaakt door een ruit van een marechaussee bus in te trappen. Zijn handelen heeft ergernis en overlast bij de betrokkenen veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 januari 2018 is de verdachte eenmaal eerder voor mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Anderzijds is de verdachte een nog jonge vader die naar het hof wil geloven het beste met zijn gezin en kinderen voor heeft en hopelijk ook in hun belang zijn gedrag naar anderen toe in de toekomst zal aanpassen. Om die reden ziet het hof geen aanleiding een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd op te leggen, maar acht het daarnaast en naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van 60 uur op zijn plaats.
Het hof acht, alles afwegende, conform de eis van de advocaat-generaal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, als signaal dat gedrag als dit niet kan en niet mag, en ook om als waarschuwing gedurende de proeftijd te dienen dat de verdachte zich niet weer zo mag laten gaan.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt, na verhoging daarvan ter terechtzitting in eerste aanleg, € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering te weten € 500,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.936,18 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.555,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Koninklijke Marechaussee

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 264,89 aan materiële schade (vervangen kapotte autoruit), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade al door de verzekeraar is vergoed. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de stukken blijkt immers dat de schade reeds is vergoed door de verzekeraar. De verdachte is daarom niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 januari 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 januari 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.555,67 (duizend vijfhonderdvijfenvijftig euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 januari 2018.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.555,67 (duizend vijfhonderdvijfenvijftig euro en zevenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 januari 2018.
Vordering van de benadeelde partij Koninklijke Marechaussee
Wijst de vordering van de benadeelde partij Koninklijke Marechaussee tot schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. M. Iedema en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 februari 2018.
mr. E.H.M. Druijf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.