ECLI:NL:GHAMS:2018:739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
001411-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding uit 's Rijks kas in het kader van rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die een vergoeding uit 's Rijks kas van € 1.356,35 vroeg voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De appellant had eerder op 24 juni 2017 te horen gekregen dat de strafzaak tegen hem onvoorwaardelijk was geseponeerd. De rechtbank had het verzoek om vergoeding eerder toegewezen, maar de advocaat van de appellant stelde dat er geen verrekening kon plaatsvinden omdat de rekening van de advocaat nog niet was voldaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen beletsel is voor de verrekening van de toegewezen vergoeding, ook al was de rekening nog niet betaald. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing is genomen in de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de griffier ook aanwezig was. De beschikking is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Rekestnummer: R 001411-17 (591a Sv HB)
Proces-verbaalnummer politie: 2016282947
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. J.J.J. van Rijsbergen, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 1.356,35 ter zake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 21 augustus 2017 ingesteld door verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 9 februari 2018 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Met kennisgeving hiervan zijn appellant noch diens advocaat verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering. De appellant is op 24 juni 2017 telefonisch medegedeeld dat de strafzaak tegen hem onvoorwaardelijk wordt geseponeerd.
De rechter in eerste aanleg heeft het verzoek zonder behandeling in openbare raadkamer toegewezen en het toegewezen bedrag van € 1.636,35 verrekend overeenkomstig artikel 90, derde lid Sv.
De advocaat van appellant heeft bij email van 8 februari 2018 het standpunt ingenomen dat niet verrekend kan worden nu appellant de rekening van de advocaat nog niet heeft voldaan en de advocaat daarom slechts een vordering op appellant heeft.
Het hof ziet noch in de tekst van de wet, noch in de totstandkomingsgeschiedenis van de artikelen 89, 90, 591 en 591a Sv een beletsel voor de verrekening overeenkomstig artikel 90, derde lid Sv van de toegewezen vergoeding van de kosten van de raadsman als bedoeld in het tweede lid van artikel 591a Sv (Gerechtshof Amsterdam 18 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4977). Dat appellant de rekening van zijn advocaat nog niet heeft betaald maakt dit niet anders.
Het hof verenigt zich derhalve met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, J.W.H.G. Loyson en M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 februari 2018.