ECLI:NL:GHAMS:2018:598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
23-004166-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol op 14 februari 2013, waarvoor hem door het Centraal Bureau Rijbewijzen (CBR) een alcoholslotprogramma was opgelegd. De verdachte had echter niet deelgenomen aan dit programma, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Het CBR beëindigde de uitvoering van het alcoholslotprogramma op 21 september 2016, na een uitspraak van de Raad van State. De verdachte kon pas na deze beëindiging een procedure starten voor het verkrijgen van een nieuw rijbewijs.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de vraag of de strafvervolging van de verdachte in strijd was met de beginselen van een goede procesorde, gezien het feit dat de verdachte al aanzienlijke gevolgen had ondervonden van de oplegging van het alcoholslotprogramma. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat strafvervolging in dergelijke gevallen niet ontvankelijk kan worden verklaard. Het hof concludeert dat de gevolgen voor de verdachte, die meer dan drie jaar zonder rijbewijs heeft gezeten, onherstelbaar zijn en dat de strafvervolging in dit geval niet kan doorgaan. Het hof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging.

De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004166-16
datum uitspraak: 23 februari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer
96-032136-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 augustus 2017 en 9 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het Centraal Bureau Rijbewijzen (CBR) bij besluit van 6 maart 2013 aan de verdachte de bestuursrechtelijke maatregel van het alcoholslotprogramma heeft opgelegd en zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard ter zake van hetzelfde feit als in onderhavige strafzaak aan de orde is, namelijk het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank op 14 februari 2013. De verdachte heeft niet deelgenomen aan het alcoholslotprogramma en als gevolg daarvan is hij niet weer in het bezit kunnen komen van zijn rijbewijs.
Inmiddels is de uitvoering van het alcoholslotprogramma bij besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu beëindigd, mede naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2015. Uit een zich bij de stukken bevindende tekstbijlage van het CBR volgt dat dit is gebeurd per 21 september 2016. Pas na deze beëindiging heeft de verdachte de procedure in werking kunnen zetten die ertoe kan leiden dat hem een nieuw rijbewijs wordt verstrekt.
Volgens inmiddels bestendige jurisprudentie is strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, hetgeen in die gevallen meebrengt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging moet worden verklaard. Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het alcoholslotprogramma lopende bezwaar- of beroepsprocedure. (HR 3 maart 2015:ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256).
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of bedoeld door de Hoge Raad geformuleerd vervolgingsbeletsel ook aan de orde is in onderhavige situatie, waarin het alcoholslotprogramma (onherroepelijk) aan de verdachte is opgelegd, maar de uitvoering ervan op enig moment van overheidswege is beëindigd en de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma aldus is komen te vervallen. De beantwoording van deze vraag is naar het oordeel van het hof in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat verband is in ieder geval van belang of de verdachte reeds aanmerkelijke gevolgen van de oplegging van het alcoholslotprogramma aan den lijve heeft ondervonden en of deze gevolgen al dan niet ongedaan kunnen worden gemaakt. In het geval waarin de verdachte dergelijke onherstelbare gevolgen inderdaad aan den lijve heeft ondervonden, doet beëindiging van het alcoholslotprogramma immers niets af aan het punitieve karakter van de oplegging daarvan. Ook in een dergelijke situatie is naar het oordeel van het hof een strafvervolging in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
Een dergelijke situatie doet zich in dezen voor. Zoals overwogen, is het rijbewijs van de verdachte zeer geruime tijd ongeldig verklaard en heeft hij pas na ruim drie en een half jaar de procedure in gang kunnen zetten die tot verstrekking van een nieuw rijbewijs kan leiden. Gelet op deze duur acht het hof de gevolgen voor de verdachte van het besluit tot het opleggen van het alcoholslotprogramma – welke gevolgen onherstelbaar zijn – van dermate gewicht dat onderhavige strafvervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 februari 2018.
[…]