4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“8. Artikel 6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), tekst 2014, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en
b. het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen.
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(…);
d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5);
(…).
3. Uitgaven als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d en e, worden in aanmerking genomen voorzover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanspraken op vergoedingen of tegemoetkomingen alsmede genoten of te genieten vergoedingen of tegemoetkomingen worden aangewezen die buiten beschouwing blijven bij de bepaling van de omvang van hetgeen op de belastingplichtige aan uitgaven drukt.”
9. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001, tekst 2014, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
(…);
b. vervoer;
(…);
e. extra gezinshulp;
(…);
3. Gezinshulp wordt als extra aangemerkt voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het bedrag dat volgt uit de volgende tabel. Bij een verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van
meer dan
maar niet meer dan
wordt gezinshulp geacht extra te zijn voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het in deze kolom vermelde percentage van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek
–
€ 30 593
0%
€ 30 593
€ 45 890
1%
€ 45 890
€ 61 181
2%
€ 61 181
–
3%
(…).
5. Uitgaven voor extra gezinshulp worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. (…).”
10. De bewijslast inzake de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eisers. Daarnaast dienen eisers aannemelijk te maken dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen en aldus op erflater hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
11. Eisers stellen dat er twee kinderen zijn geweest die de mantelzorg voor hun rekening namen. Eén kind uit [B] en één kind uit [A] . Eisers stellen zich op het standpunt dat niet het gebruikelijk is dat kinderen uit [A] en [B] hun vader twee maal per week bezoeken. Beide kinderen bezochten ten minste – ieder afzonderlijk – één keer per week hun vader voor het verlenen van mantelzorg. Gewone bezoeken zijn hierbij niet in aanmerking genomen. Daarnaast stellen eisers zich op het standpunt dat erflater meer zorg nodig had en dat de zorg die hij kreeg in het woonzorgcomplex niet toereikend was. Verweerder bestrijdt deze stellingen.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 2001 kunnen de uitgaven voor vervoer in aftrek worden gebracht indien sprake is van vervoer van de zieke voor het ondergaan van een medische behandeling. Niet aannemelijk is dat eisers [
Hof: bedoeld is ‘erflater’] reiskosten hebben gemaakt die verband houden met het vervoer van een zieke voor het ondergaan van een medische behandeling. Gelet hierop kunnen deze uitgaven dan ook niet voor aftrek in aanmerking komen als uitgaven voor vervoer.
13. Voor zover eisers betogen dat zij extra hulp aan erflater hebben geboden en als zodanig sprake zou zijn van kosten voor extra gezinshulp, overweegt de rechtbank als volgt. Om in aanmerking te komen voor aftrek van de kosten van extra gezinshulp dienen eisers [
Hof: namens erflater] gelet op het bepaalde in artikel 6.17, vijfde lid van de Wet IB 2001, gedagtekende facturen te overleggen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de uitgaven voor gezinshulp blijken en waarin de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Aan deze vereisten is niet voldaan. Bovendien, zo is ter zitting komen vast te staan, betreffen de uitgaven een vergoeding voor reiskosten en niet voor het verlenen van gezinshulp. Gelet op het vorenstaande kunnen de uitgaven evenmin in aftrek komen als kosten voor extra gezinshulp.
14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”