ECLI:NL:GHAMS:2018:587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
16/00431
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag zuiveringsheffing en verantwoordelijkheid voor afvalwaterafvoer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de aanslag zuiveringsheffing voor het belastingjaar 2015 is gehandhaafd. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 174,12 voor het object gelegen aan [A-weg] te [A]. Belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat de woning zich op een recreatieterrein bevond dat als zodanig werd geëxploiteerd, en dat hij geen zuiveringsheffing verschuldigd was omdat de woning niet op de gemeentelijke riolering was aangesloten. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat de woning feitelijk niet op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein was gelegen. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag had opgelegd, aangezien de woning indirect was aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatieterrein en dat de aanslag op goede gronden was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00431
11 januari 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.F.E. Mackay-Beins (De Vos & Partners) te Amsterdam
tegen de uitspraak van 19 augustus 2016 in de zaak met kenmerk HAA 16/1060 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 30 november 2015 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2015 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 174,12 voor het object [A-weg] te [A] (hierna respectievelijk: de aanslag en de woning).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 12 januari 2016 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 19 augustus 2016 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 september 2016, aangevuld bij brief van 25 oktober 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 5 oktober 2017 nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 en 2 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’).
“1. Eiser is eigenaar-gebruiker van de woning. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij en zijn gezin (echtgenote) in de gemeentelijke basisadministratie van [Z] staan ingeschreven op hetzelfde adres. Tevens maken zij beiden gebruik van de woning.
2. Verweerder heeft eiser voor het 2015 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd voor het gebruik van de woning ten bedrage van € 174,12 op basis van drie vervuilingseenheden (VE).”
2.2.
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
2.3.
De gemeente [B] [Hof: de rechtsvoorganger van de gemeente [C] ] heeft belanghebbende bij brief van 3 februari 2012 geïnformeerd met betrekking tot een straatnaamwijziging:
“(…) Uit onze gegevens blijkt dat u eigenaar bent van een perceel op recreatiepark [A-weg] te [A] . De adressering van uw perceel is momenteel: [B-weg] hs. (…)
De huidige wijze van adresseren levert veel problemen op bij de nutsbedrijven en bij de afnemers van de adresgegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie, zoals bijvoorbeeld de belastingdienst en de Dienst Uitvoering Onderwijs. (…)
AdreswijzigingDe straatnaam [B-weg] wordt gewijzigd in: Park [A-weg] .
Het nummer van uw perceelsaanduiding blijft hetzelfde.
De aanduiding hs verdwijnt.
Het nieuwe adres voor uw perceel wordt dan Park [A-weg] . (…)
Het voornemen is om de wijziging in te laten gaan op 1 juli 2012.
Permanent verblijf(…) Park [A-weg] is (…) aangewezen als recreatiepark waar naast recreatief gebruik ook permanent wonen wordt toegestaan. De bestemmingsplanprocedure voor deze aanwijzing is nog niet afgerond. (…)”
2.4.
De gemeente [C] heeft (de bewoners van) Park [A-weg] bij brief van 28 mei 2014 geïnformeerd met betrekking tot de bestemming permanente bewoning:
“Op 13 november 2013 is het bestemmingsplan Recreatieterreinen [B] onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan is onder andere Park [A-weg] opgenomen. Dit park heeft binnen het genoemde bestemmingsplan de bestemming “Recreatie - Verblijfsrecreatie 3”.
De voor ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. recreatiewoningen waarbinnen permanente bewoning is toegestaan al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis en/of mantelzorg;
(…)
Met deze brief bevestigen wij dus dat op Park [A-weg] permanente bewoning is toegestaan.”
2.5.
Tijdens de zitting in hoger beroep is door partijen onder meer het volgende verklaard:
Namens belanghebbende:
“Op de vraag van de voorzitter of ik mij, met mijn verwijzing in punt 21 van de motivering van het hogerberoepschrift naar de mondelinge mededelingen van de heffingsambtenaar tijdens de zitting in eerste aanleg, beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel, antwoord ik dat dit niet het geval is. Dit punt speelt niet meer in deze procedure.”
Belanghebbende:
“Het park wordt wél bedrijfsmatig geëxploiteerd. Er wordt gezorgd voor de bestrating, het groenbeheer en het afvoeren van afval. Naar aanleiding van de opmerking van de voorzitter dat in punt 15 van mijn hoger beroepschrift staat vermeld dat het bestuur van de V.V.E.E. [
Hof: de Vereniging van Erfpachters en Eigenaren “ [A-weg] ”] dit regelt en dat de heffingsambtenaar daarover opmerkt dat het hierbij enkel gaat om behartiging van de belangen van de leden van de V.V.E.E., reageer ik door te zeggen dat het bestuur meer doet. Er is een kinderboerderij en een speelveld voor kinderen. (…)
Op de vraag van de voorzitter waar de V.V.E.E. nu precies over gaat, antwoord ik dat zij ook het onderhoud van de op het terrein gelegen waterleidingen en riolering beheert. De vraag van de voorzitter of de op het terrein gelegen riolering die door de V.V.V.E. wordt beheerd uitmondt op de gemeentelijke riolering, beantwoord ik bevestigend. Het bestuur van de V.V.E.E. regelt ook de kinderboerderij; dat is leuk voor de kinderen die op het park wonen. Op de vraag van de voorzitter hoe het zit met de kortdurende verhuur door de eigenaren van de recreatiewoningen aan vakantiegangers, antwoord ik dat dit het hele jaar door gebeurt. (…) Dit wordt door de eigenaren individueel geregeld en het rendement is voor henzelf. De V.V.E.E. staat hier buiten. Op de vraag van de voorzitter of naast de bewoners en de huurders ook derden de kinderboerderij en de speelplaats kunnen betreden, antwoord ik bevestigend. Het is kleinschalig opgezet. (…) Op de vraag van de voorzitter of de V.V.E.E. de kosten van de kinderboerderij draagt, antwoord ik bevestigend. Er is een vrijwilliger die het onderhoudt. De kinderboerderij ligt naast het terrein en is onderdeel van het bestemmingsplan. De V.V.E.E. is eigenaar van de grond waarop nu de kinderboerderij staat. (…)
Op de vraag van het Hof of op het park een receptie aanwezig is, antwoord ik dat er een kantoor is. Daar zit bij tijd en wijle iemand van de V.V.E.E. Zo wordt daar de administratie bijgehouden, want elk jaar moeten de beheerskosten worden berekend en betaald. De straat is onlangs beschadigd door een derde. Ook die kosten (van herstel) komen voor onze rekening. De mensen die de administratie doen, zijn geen professionals, maar leden van de V.V.E.E.. De vraag van de voorzitter of de eigenaren en bewoners plaatsnemen in het bestuur van de V.V.E.E. antwoord ik bevestigend. Er worden jaarlijkse vergaderingen gehouden.”
Namens de heffingsambtenaar:
“Van de woningen worden 72 van 77 permanent bewoond. De bewoners van die woningen zijn op het desbetreffende adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Op de vraag van de voorzitter of iedere eigenaar van een woning op het park er op grond van het bestemmingsplan permanent mag wonen, antwoord ik bevestigend.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de aanslag zuiveringsheffing terecht en naar het juiste tarief is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer het volgende overwogen.
“6. Voor het belastingjaar 2015 is de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2015 van toepassing. (hierna: de verordening). De verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 1
Deze verordening verstaat onder
(….)
e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting is bestemd om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
(…..)
Artikel 3
(…)
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
Artikel 6
(…)
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
(…)
Artikel 16
1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
(…)
Artikel 18
Het tarief bedraagt per vervuilingseenheid € 58,04.”
7. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het terrein waarop de woning staat, wordt geëxploiteerd als een recreatieterrein in de zin van artikel 16, tweede lid van de verordening. Eiser heeft dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft ter zitting onvoldoende weersproken gesteld dat er feitelijk geen sprake is van een bungalowpark of recreatiepark, maar van een woonwijk waarvan 70 van de 78 woningen permanent wordt bewoond, en dat de Vereniging van Eigenaren zich nooit heeft gemeld als recreatieterrein. De Vereniging van Eigenaren wordt daarom niet aangeslagen als entiteit. Dat het Park [A-weg] in het bestemmingsplan “Recreatieterreinen [B] ” is opgenomen maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in beginsel terecht aan eiser een aanslag zuiveringsheffing heeft opgelegd.
8. De rechtbank overweegt dat het aan het hoogheemraadschap is belastingverordeningen, waaronder ook verordeningen die zien op de heffing van een zuiveringsheffing, vast te stellen naar de maatstaven en tarieven die hem goeddunken. Daarbij komt het hoogheemraadschap een grote vrijheid toe. De rechtbank overweegt voorts dat artikel 16 van de verordening is gebaseerd op artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet, waarin als uitgangspunt is vastgelegd dat voor woonruimten, die door meer dan één persoon worden gebruikt, de vervuilingswaarde wordt gesteld op drie vervuilingseenheden. Blijkens de wetsgeschiedenis is voor dit forfaitaire systeem gekozen uit doelmatigheidsoverwegingen.
9. Artikel 16 van de verordening spoort, gelet op de tekst van deze bepaling, naar het oordeel van de rechtbank geheel met artikel 122h, eerste lid van de Waterschapswet. Daarom kan niet worden gezegd dat de betrokken regelgever met die bepaling zijn bevoegdheid te buiten is gegaan. Ook is de rechtbank van oordeel dat er, gelet op het hiervoor overwogene, een redelijke en objectieve rechtvaardiging ten grondslag ligt aan de in die bepaling neergelegde forfaitaire systematiek van de zuiveringsheffing voor woonruimten. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Op grond van de verordening wordt de vervuilingswaarde voor een woonruimte vastgesteld op drie vervuilingseenheden, tenzij de woonruimte door één persoon wordt bewoond. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij samen met zijn partner is ingeschreven in [Z] en de onderhavige woning samen met zijn partner gebruikt. Verweerder heeft het aantal vervuilingseenheden dan ook terecht vastgesteld op 3.
10. De rechtbank verwerpt eisers grief dat sprake is van dubbele heffing. Eiser is eigenaar/gebruiker van twee objecten die bovendien zijn gelegen in gebieden van verschillende waterschappen. Vanuit beide objecten wordt afvalwater geloosd, waarvoor een waterschap een voorziening moet treffen. Eiser heeft per object een aanslag ontvangen. Omdat aan eiser per object een aanslag zuiveringsheffing is opgelegd is geen sprake van dubbele heffing. Daarvan is immers eerst sprake indien per object (woning) meerdere aanslagen zijn opgelegd. Hiervan is in casu geen sprake. Ook het feit dat eiser geen ingezetene is van het hoogheemraadschap en derhalve geen invloed kan uitoefenen op bijvoorbeeld de wijze van heffen, omdat hij niet kan stemmen, doet niet af aan de belastingplicht.
(…)
12. Ook eisers standpunt dat de zuiveringsheffing een retributie is en derhalve niet hoger mag uitvallen dan de kosten die worden gemaakt om zijn afgevoerde water te zuiveren leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank overweegt als volgt. De zuiveringsheffing kent een opbrengstlimiet. Dit betekent dat het waterschap de opbrengsten van de zuiveringsheffing slechts besteedt ter bekostiging van zijn zuiveringstaak. Zuiveringskosten zijn al die kosten die samenhangen met de uitvoering van de zuiveringstaak, ofwel die kosten die samenhangen met het brengen van stoffen op een riolering of op een zuiveringstechnisch werk. Naast de kosten gemoeid met de bouw en exploitatie van zuiveringstechnische werken betreft het tevens de kosten gemoeid met planvorming, beheersing van [de] afvoer op de riolering (onder andere vergunningverlening en handhaving), het vastleggen, opleggen en de invordering van de zuiveringsheffing, bestuur en externe communicatie alsmede de samenwerking met gemeenten in de afvalwaterketen. Dit betekent dat de opbrengstlimiet slechts geldt ten aanzien van het totaal van de kosten en heffingen binnen het waterschap. Eisers stelling ziet slechts op voor hem gemaakte kosten zodat aan dit punt voorbij gegaan kan worden.
13. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag zuiveringsheffing voor 2015 terecht en naar het juiste tarief is opgelegd. Het beroep is ongegrond.”
4.2.
In hoger beroep voert belanghebbende aan dat hij geen zuiveringsheffing is verschuldigd omdat de woning niet is aangesloten op de riolering van de gemeente [C] maar op de riolering van Park [A-weg] . Het bestuur van de Vereniging van Erfpachters en Eigenaren “ [A-weg] ” (hierna te noemen: de V.V.E.E.) regelt de riolering, omdat de gemeente hiervoor geen verantwoordelijkheid wenst te dragen, aldus belanghebbende.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de woning van belanghebbende indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Via de riolering van Park [A-weg] loost belanghebbende op de riolering van de gemeente, waarvoor hij jaarlijks een aanslag rioolheffing ontvangt van de gemeente. Via de gemeentelijke riolering komt het afvalwater terecht in de zuiveringstechnische werken van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna te noemen: het Hoogheemraadschap).
4.4.
Het Hof begrijpt de stelling van belanghebbende aldus dat hij stelt geen zuiveringsheffing te zijn verschuldigd, omdat het afvoeren van afvalwater vanuit de woning niet geschiedt op de gemeentelijke riolering maar op riolering die in beheer is bij een derde. Het Hof overweegt dat belanghebbende voorbij ziet aan artikel 3, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2015 (hierna te noemen: Verordening zuiveringsheffing 2015), welk artikellid bepaalt dat onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting wordt geheven ter zake van direct
en indirect[cursivering Hof] afvoeren van afvalwater op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het Hoogheemraadschap. Nu, naar tussen partijen niet in geschil is, belanghebbende vanuit zijn woonruimte, via de riolering van “Park [A-weg] ”, afvalwater afvoert naar de gemeentelijke riolering, welk afvalwater langs die weg terechtkomt in een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het Hoogheemraadschap, is belanghebbende op grond van de Verordening zuiveringsheffing 2015 in beginsel de van hem geheven zuiveringsheffing verschuldigd.
4.5.
De stelling van belanghebbende dat de aanslag zuiveringsheffing in elk geval moet worden verlaagd naar één vervuilingseenheid, reeds omdat hij in het onderhavige jaar minder dan 23 m3 water heeft verbruikt, faalt. Het lagere forfaitaire heffingstarief van één vervuilingseenheid is ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing 2015 (in overeenstemming met artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet) uitsluitend van toepassing indien de woonruimte wordt gebruikt door één persoon. Het feitelijke waterverbruik is hierbij geen relevant criterium. Het Hof sluit zich op dit punt aan bij hetgeen de rechtbank hierover in de onderdelen 8 en 9 van haar uitspraak heeft overwogen, met dien verstande dat in de twee na laatste volzin van overweging 9 “tenzij de woonruimte door één persoon wordt bewoond” moet worden gelezen als: “tenzij de woonruimte door één persoon wordt gebruikt”.
4.6.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt herhaald dat de woning van belanghebbende zich op een voor recreatiedoeleinden bestemd terrein bevindt dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Het parkbestuur regelt – naast het onderhoud van de riolering – het onderhoud van de bestrating, de straatverlichting, het groenbeheer en het afvoer van vuilnis, omdat de gemeente [C] hiervoor geen verantwoordelijkheid wenst te dragen. Voorts volgt volgens belanghebbende uit de notariële akte van 26 maart 1999, waarbij belanghebbende de aandelen van de woning overnam van zijn twee broers en zuster, dat sprake is van een recreatiewoning en dat de woning slechts mag worden gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Belanghebbende verwijst naar de onder 2.4 weergegeven brief, waarin Park [A-weg] binnen het bestemmingsplan de bestemming ‘verblijfsrecreatie’ heeft gekregen. Dat de woningen, gelegen op Park [A-weg] , door velen permanent wordt bewoond, doet niets af aan de wijze van exploitatie van het park. De rechtsvoorganger van de gemeente [C] heeft permanente bewoning op Park [A-weg] bevorderd door bewoners de mogelijkheid te bieden zich in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen. Belanghebbende staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente [Z] en hij gebruikt de woning voor recreatiedoeleinden. Het is volgens belanghebbende gebruikelijk dat bij een recreatiepark één aanslag zuiveringsheffing aan de V.V.E.E. wordt opgelegd.
4.7.
Volgens de heffingsambtenaar heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat aan belanghebbende terecht een aanslag zuiveringsheffing is opgelegd, nu niet is gebleken dat het terrein, waarop de woning staat, wordt geëxploiteerd als een recreatieterrein in de zin van artikel 16, tweede lid, van de Verordening zuiveringsheffing 2015. Dat de V.V.E.E. de belangen behartigt van de leden, leidt er niet toe dat de V.V.E.E. in plaats van belanghebbende de aanslag dient te ontvangen.
4.8.1.
Het Hof overweegt dat de heffingsambtenaar niet heeft betwist dat het terrein waarop de woning van belanghebbende zich bevindt planologisch een recreatiedoelstelling heeft. Tussen partijen is evenwel in geschil of de woning zich bevindt op een voor recreatiedoeleinden bestemd terrein (hierna ook: het terrein) dat als zodanig wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Verordening zuiveringsheffing 2015 (en artikel 122h, vijfde lid, van de Waterschapswet). De heffingsambtenaar heeft op dit punt verwezen naar de uitspraak Hof Amsterdam 6 augustus 2015, nrs. 13/00567 t/m 13/00569, ECLI:NL:GHAMS:2015:3436, V-N 2015/52.25.
4.8.2.
Met betrekking tot de vraag of het terrein een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein is overweegt het Hof als volgt. Blijkens de wetsgeschiedenis moet het woord ‘bestemd’ in feitelijke zin worden verstaan en niet in planologische zin (
Kamerstukken II1987/88, 20 435, nr. 7, blz. 7-8). Gelijk de heffingsambtenaar gemotiveerd heeft gesteld (zie 2.5) en het Hof aannemelijk acht, duidt de door de heffingsambtenaar gestelde permanente bewoning van 72 van de 77 woningen – welk feit door belanghebbende in hoger beroep niet voldoende is betwist – erop dat Park [A-weg] feitelijk niet een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein is. De door belanghebbende aangevoerde uitlatingen van de (rechtsvoorganger van de) gemeente [C] , waarin het park als “recreatiepark” wordt aangeduid (zie 2.3 en 2.4), kunnen hem derhalve niet baten.
4.8.3.1. Met betrekking tot de vraag of het recreatieterrein – zo al daarvan sprake zou zijn – als zodanig wordt geëxploiteerd heeft het volgende te gelden. In de uitspraak van het Hof van 6 augustus 2015, nrs. 13/00567 t/m 13/00569, ECLI:NL:GHAMS:2015:3436, V-N 2015/52.25, is onder 4.5.4 het volgende overwogen:
“(…) zijn standpunt dat reeds het (louter) behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de individuele eigenaren van de recreatiewoningen op een terrein een ‘exploitatie’ oplevert (…), miskent dat daar meer voor nodig is dan het behartigen van gemeenschappelijke belangen. Mede gelet op de uit de wetsgeschiedenis blijkende strekking van de bepaling is het Hof van oordeel dat daarvoor sprake moet zijn van een bepaalde mate van (bedrijfsmatige) exploitatie van het recreatieterrein ‘als zodanig’. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien zich op het terrein bepaalde voorzieningen of bouwwerken bevinden, zoals bijvoorbeeld een kantine, en dat terrein als zodanig door een exploitant wordt geëxploiteerd; dan wel indien het terrein zelve (bijvoorbeeld een natuurterrein) als zodanig wordt geëxploiteerd. In de (…) memorie van toelichting wordt immers uitdrukkelijk gesproken van “een bedrijfsmatig geëxploiteerd terrein”, terwijl ook in de memorie van antwoord bij het oorspronkelijke wetsvoorstel (…) expliciet wordt gesproken van ‘de andere bedrijfsonderdelen’ (naast de woonruimten) van de exploitant van het terrein.”
4.8.3.2. Door belanghebbende is met betrekking tot de exploitatie als recreatieterrein verklaard dat er een kinderboerderij is en een speelveldje (zie 2.5). Zowel de kinderboerderij als het speelveldje zijn vrij toegankelijk, ook voor mensen van het buiten het park. De V.V.E.E. heeft de kinderboerderij geregeld en draagt de onderhoudskosten ervan. De kinderboerderij wordt bestierd door een vrijwilliger. De kinderboerderij is gesitueerd op grond van de V.V.E.E., gelegen naast het park en onderdeel van het bestemmingsplan.
In het op het park aanwezige kantoor worden administratieve taken uitgevoerd door personen die geen professionals zijn. Deze personen berekenen onder meer de beheerskosten van het park en brengen die aan de eigenaren van de woningen in rekening. Onlangs is de bestrating door een derde beschadigd en de kosten van herstel worden omgeslagen over de eigenaren.
Tot slot is de V.V.E.E. niet betrokken bij de verhuur van de woningen; dit wordt door de eigenaren op individuele basis verzorgd. De V.V.E.E. belegt jaarlijks vergaderingen voor de eigenaren, aldus nog steeds belanghebbende.
4.8.3.3. Door de heffingsambtenaar is het door belanghebbende aangevoerde betwist en gesteld dat geen sprake is van een exploitatie als recreatieterrein. Op het terrein is geen enkele recreatievoorziening aanwezig, zoals een receptie, restaurant, supermarkt of zwembad. Voor deze voorzieningen moet belanghebbende zich buiten het park begeven. Ook het bestaan van een kinderboerderij wordt betwist, nu de heffingsambtenaar deze – na een ronde met haar collega over het terrein – niet heeft aangetroffen. De V.V.E.E. houdt zich bezig met normaal onderhoud en uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt voorts dat de V.V.E.E. zich bezighoudt met de behartiging van ‘overige belangen’ van leden.
4.8.4.
Nog daargelaten of feitelijk wel sprake is van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Verordening zuiveringsheffing 2015, is het Hof van oordeel dat, gelet op het de stukken van het geding en hetgeen ter zitting is aangevoerd, vast staat dat van bedrijfsmatige exploitatie als recreatieterrein geen sprake is. Het Hof acht hiertoe van belang dat 72 van de 77 woningen blijkens de Basisregistratie Personen permanent worden bewoond, dat er afgezien van een speelveldje en een kinderboerderij geen recreatieve voorzieningen zijn, dat een receptie ontbreekt en dat ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die duiden op een
bedrijfsmatigeexploitatie van het terrein
als zodanig. De woning van belanghebbende kan derhalve niet worden aangemerkt als woonruimte die zich bevindt op een voor verblijfrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
4.9.
Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat hij ernstig wordt benadeeld, omdat aanvankelijk geen aanslagen zuiveringsheffing ontving, maar de heffingsambtenaar – na zijn waarneming ter plaatse – hem wel in de belastingheffing is gaan betrekken. Naar ’s Hofs oordeel is van benadeling geen sprake, nu de belastingplicht van belanghebbende rechtstreeks voortvloeit uit de Verordening zuiveringsheffing 2015 en deze, zoals uit het vorenoverwogene volgt, op goede gronden is vastgesteld.
Slotsom
4.10.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier. De beslissing is op 11 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.