ECLI:NL:GHAMS:2018:533

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
23-000486-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en veroordeling inzake mishandeling in supportershome Ajax

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 2 februari 2018. De verdachte werd primair beschuldigd van openlijke geweldpleging op 13 april 2014 te Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld zou hebben gepleegd tegen onbekende personen. Subsidiair werd hem mishandeling ten laste gelegd.

Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de mishandeling van een onbekend gebleven persoon, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had deze persoon meermalen geslagen en geschopt, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft daarbij de camerabeelden als bewijs gebruikt, waaruit bleek dat de verdachte met kracht handelde.

De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000486-16
datum uitspraak: 16 februari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-707098-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
primair:
op of omstreeks 13 april 2014 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, zijnde het Strandvlietpad, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee, althans een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het (met kracht) duwen en/of schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen tegen en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van voornoemde onbekend gebleven perso(o)n(en);
subsidiair:
op of omstreeks 13 april 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een onbekend gebleven persoon (met zijn gebalde vuist) (meermalen) heeft geslagen en/of (meermalen) heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is, ook in hoger beroep, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een onbekend gebleven persoon met zijn gebalde vuist meermalen heeft geslagen en meermalen heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

Anders dan de raadsvrouw, ziet het hof, evenals de advocaat-generaal, geen reden om te twijfelen aan de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door verbalisant WI-003 (aanvullend proces-verbaal met nummer 2014066537).
In de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden, die – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – van voldoende kwaliteit zijn, heeft het hof kunnen waarnemen dat de persoon die door de verbalisant is herkend als zijnde de verdachte, met een tot vuist gebalde hand met kracht slaande bewegingen maakt in de richting van een onbekend gebleven persoon. Hij slaat en schopt meermalen. Op de beelden is te zien dat de verdachte met kracht schoppende bewegingen maakt. Het slachtoffer, dat niet meer zichtbaar is, ligt dan kennelijk op de grond. Daarbij is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het slachtoffer door dit handelen van de verdachte pijn en/of letsel heeft bekomen terwijl er evenmin voor dit toebrengen van pijn en/of lichamelijk letsel een rechtvaardigingsgrond is gegeven.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een onbekend gebleven persoon door hem meerdere malen te slaan en te schoppen, ook terwijl hij kennelijk op de grond ligt. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en/of letsel toegebracht. Deze mishandeling vond plaats bij het supportershome van Ajax, waar op dat moment veel voetbalsupporters tezamen zijn, een gespannen sfeer heerst en waar toepassing van geweld snel uit de hand kan lopen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 januari 2018 is hij in de afgelopen vijf jaren niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Onder de gegeven omstandigheden ziet het hof, geen aanleiding een geldboete op te leggen en evenmin en anders dan de advocaat-generaal om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lidvan het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 februari 2018.
Mrs. Ruige en Van Ginhoven zijn buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.
[…]