ECLI:NL:GHAMS:2018:506

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
001429-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 28 augustus 2017 een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand had afgewezen. De appellant, geboren in 1987, had verzocht om een vergoeding van € 605,00 voor kosten die hij had gemaakt in verband met rechtsbijstand in een strafzaak. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de zaak was geseponeerd, het gelet op de inhoud van het dossier in de lijn der verwachting lag dat de strafrechter tot een veroordeling zou zijn gekomen. Het hof oordeelt echter dat dit oordeel zonder nadere motivering in strijd is met de onschuldpresumptie.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de advocaat-generaal en de advocaat van appellant gehoord. Appellant was niet verschenen. Het hof oordeelt dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat het verzoek ook tijdig is ingediend. De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en kent aan appellant een vergoeding toe van € 1.314,00, bestaande uit € 484,00 voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en € 830,00 voor kosten van rechtsbijstand in verband met het verzoekschrift. Het hof wijst het meer of anders verzochte af en beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001429-17 (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 15-206344-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 28 augustus 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. V.R.C. Shukrula, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 605,00 ter zake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 1 september 2017 ingesteld door verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 januari 2018 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe overwogen dat, hoewel de zaak is geseponeerd (oud feit), het gelet op de inhoud van het dossier in de lijn der verwachting lag dat de strafrechter tot een veroordeling zou zijn gekomen.
Het hof is van oordeel dat het door de rechtbank gegeven oordeel zonder nadere motivering in strijd is met de onschuldpresumptie.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond
Blijkens de specificatie van de advocaat is door hem reistijd gedeclareerd voor een bespreking met appellant buiten het kantoor. Nu appellant niet zijn vrijheid was ontnomen noch anderszins is gebleken dat het appellant onmogelijk was zijn advocaat op diens kantoor te bezoeken, is het hof van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak van € 484,00.
Het hof acht voorts gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van het verzoekschrift van € 830,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 1.314,00 (duizend driehonderdveertien euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M. Iedema en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 februari 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 1.314,00 (duizend driehonderdveertien euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 9 februari 2018.
Mr. R.D. van Heffen, voorzitter.