ECLI:NL:GHAMS:2018:504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
001456-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens onterecht ondergane vrijheidsbeneming en rechtsbijstandskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 augustus 2017. Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die schadevergoeding vroeg van de Staat voor de schade die hij zou hebben geleden door zijn vrijheidsbeneming en de kosten van rechtsbijstand. De appellant was op 18 februari 2015 in verzekering gesteld in verband met een verdenking van mishandeling en poging tot zware mishandeling/doodslag. Na een periode van voorlopige hechtenis werd hij op 5 maart 2015 in vrijheid gesteld. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de vrijheidsbeneming noodzakelijk was voor het verhoor van de appellant en dat hij deze in overwegende mate aan zichzelf te wijten had.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de appellant de vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten had. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zich tijdens zijn eerste verhoor op zijn zwijgrecht heeft beroepen en dat er geen omstandigheden waren die de conclusie konden dragen dat hij de vrijheidsbeneming in overwegende mate aan zichzelf te wijten had. Gelet op deze overwegingen heeft het hof het hoger beroep gegrond verklaard en de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de appellant een schadevergoeding van € 1.575,00 toegekend op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering en een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De bedragen zijn onderhevig aan verrekening met openstaande geldsommen aan de Staat.

De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummers: R 001456-17 (89 Sv HB) en R 001455-17 (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 15-810056-15
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 21 augustus 2017 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. M. Hoekzema, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 1.575,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van
€ 550,00 ter zake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 28 augustus 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 januari 2018 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant en zijn advocaat zijn met kennisgeving hiervan niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en hiertoe onder meer overwogen dat de toepassing van de vrijheidsbeneming mede voor het verhoor van verzoeker noodzakelijk was en dat verzoeker deze vrijheidsbeneming in overwegende mate aan zichzelf te wijten had.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Appellant is op 18 februari 2015 in verzekering gesteld in verband met een verdenking van mishandeling, poging tot zware mishandeling/doodslag. Op 20 februari 2015 is de bewaring bevolen en op 5 maart 2015 is appellant in vrijheid gesteld. Van de dagen in het huis van bewaring zijn 11 dagen in beperkingen doorgebracht.
De rechtbank heeft overwogen dat appellant de vrijheidsbeneming overwegend aan zich zelf te wijten had zonder dit verder toe te lichten. Uit het dossier blijkt dat appellant zich bij zijn eerste verhoor op 19 februari 2014 heeft beroepen op zijn zwijgrecht en op 20 februari 2014 een verklaring heeft afgelegd. Overigens zijn het hof geen omstandigheden gebleken die de conclusie kunnen dragen dat appellant de (voortgezette) vrijheidsbeneming in overwegende mate aan zich zelf te wijten had. Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Het hof acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de onderstaande geldsommen vatbaar zijn voor verrekening overeenkomstig artikel 90, lid 3 Sv. Het hof zal het toegekende bedrag verrekenen met de door verzoeker aan de Staat verschuldigde geldsommen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzochte toe.
Kent ten laste van de Staat aan appellant op grond van artikel 89 Sv een vergoeding toe van € 1.575,00 (duizend vijfhonderdvijfenzeventig euro).
Kent ten laste van de Staat aan appellant op grond van artikel 591a Sv een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Bepaalt de verrekening van het op de voet van artikel 89 Sv toegekende bedrag met de hierna te noemen aan de Staat verschuldigde geldsommen:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer 1] € 497,69 € 497,69
[nummer 2] € 313,00 € 313,00
[nummer 3] € 303,00 € 303,00
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M. Iedema en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 februari 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking
  • voor een bedrag van € 497,69, te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van dit bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] 54 t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 1];
  • voor een bedrag van € 313,00, te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van dit bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] 70 t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 2];
  • voor een bedrag van € 303,00, te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van dit bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] 70 t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 3];
  • voor een bedrag van € 461,31, te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van dit bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam];
  • voor een bedrag van € 550,00, te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van dit bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 9 februari 2018.
Mr. R.D. van Heffen, voorzitter.