ECLI:NL:GHAMS:2018:503

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
001533-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking inzake vergoeding rechtsbijstand in strafzaak met gering feit

In deze zaak betreft het een herstelbeschikking van het Gerechtshof Amsterdam, waarin het hof de beschikking van 9 februari 2018 herstelt. Het hoger beroep is ingesteld door de appellant, geboren in 1948, die verzoekt om een schadevergoeding uit 's Rijks kas ter hoogte van € 1.369,00 voor gemaakte kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De rechtbank had eerder het verzoek afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie de zaak had geseponeerd wegens een feit van betrekkelijk geringe aard. De rechtbank oordeelde dat appellant de kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten had, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor vergoeding.

Het hof heeft de stukken van de strafzaak bestudeerd en op 19 januari 2018 de betrokken partijen gehoord. Appellant was niet aanwezig. Het hof oordeelt dat de omstandigheden waaronder appellant is aangehouden onduidelijk zijn gebleven en dat er onvoldoende bewijs is dat appellant de kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen houding te wijten heeft. Het hof concludeert dat louter het feit dat de zaak is geseponeerd onvoldoende is om de vergoeding te weigeren.

Daarom oordeelt het hof dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de vergoeding. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en kent aan appellant een vergoeding toe van € 2.199,00, te betalen uit 's Rijks kas. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam en is ondertekend door de voorzitter en de griffier op 12 februari 2018.

Uitspraak

herstelbeschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001533-17 (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 15-005742-17
Herstelbeschikking van de beschikking van 9 februari 2018 van dit hof op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 21 augustus 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1948,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. S. van den Berg, [adres].
Kennelijke verschrijving
In het dictum van de beschikking van dit hof van 9 februari 2018 staat een kennelijke verschrijving.
Deze beschikking komt in de plaats van die beschikking.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van
€ 1.369,00 ter zake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 28 augustus 2017 ingesteld namens verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 januari 2018 de advocaat-generaal, appellant en de waarnemend advocaat van appellant,
mr. M. Jonge Vos ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Blijkens het dossier reed appellant in de auto van zijn zoon en was in die auto, aan de middenconsole aan de zijde van de bijrijder, een netje bevestigd, waarin zich een klein formaat knuppel bevond. Appellant heeft verklaard dat hij niet wist dat de knuppel in de auto lag.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe gemotiveerd dat in geval van een beleidssepot gronden van billijkheid gesteld en onderbouwd dienen te worden. Voorts overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling met name van belang is of geen sprake is van een zaak die, indien tot vervolging zou zijn overgegaan, onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Dit is volgens de rechtbank niet het geval nu is geseponeerd omdat (volgens het Openbaar Ministerie) het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft. Appellant zou de kosten van rechtsbijstand daarom aan zichzelf te wijten hebben.
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsvindt, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder appellant is aangehouden onduidelijk zijn gebleven. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer blijken onvoldoende omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat appellant de kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen houding te wijten heeft. Louter het gegeven dat de zaak is geseponeerd omdat het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft, is daartoe onvoldoende.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzochte toe.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 2.199,00 (tweeduizend honderdnegenennegentig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M. Iedema en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 12 februari 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 2.199,00 (tweeduizend honderdnegenennegentig euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 12 februari 2018.
Mr. R.D. van Heffen, voorzitter.