ECLI:NL:GHAMS:2018:502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
001457-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor rechtsbijstand in strafzaak na sepot

In deze zaak gaat het om een verzoekschrift tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van een strafzaak. De appellante, geboren in 1989, heeft op 8 juni 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 mei 2017. Het verzoek betreft een schadevergoeding van € 363,00 voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand in de strafzaak met parketnummer 15-118336-14. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 26 en 27 mei 2014 voerde Greenpeace actie tegen een olieboorplatform in IJmuiden, waarbij de appellante zich aan het platform vastketende. Na een noodbevel van de burgemeester werden de actievoerders aangehouden. De appellante werd gedagvaard, maar de zaak werd uiteindelijk geseponeerd. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat zij oordeelde dat de appellante de verdenking aan zichzelf te wijten had. Het hof heeft echter geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de kostenvergoeding, aangezien de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel is geëindigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een totale vergoeding van € 735,00 toegekend aan de appellante, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand voor zowel de strafzaak als het verzoekschrift. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2018.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001457-17 (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 15-118336-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 15 mei 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellante],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat,
mr. R. Hörchner, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 363,00 ter zake van de kosten die verzoekster stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten die verzoekster stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 8 juni 2017 ingesteld namens verzoekster (hierna: appellante).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 januari 2018 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

In de nacht van 26 op 27 mei 2014 te IJmuiden voert Greenpeace actie tegen het vertrek van een olieboorplatform naar het Noordelijke Arctische gebied. Omstreeks 23.10 uur betreden zes actievoerders, waaronder appellante, een boorplatform en ketenen zich daaraan vast. Een woordvoerder van Greenpeace laat weten dat geen geweld tegen personen of goederen wordt gebruikt maar dat de actievoerders het platform niet vrijwillig zullen verlaten. Vervolgens is op 27 mei 2014 te 0.54 uur door de burgemeester van de gemeente Velsen een noodbevel op grond van artikel 175 van de Gemeentewet afgegeven. Op verzoek van leden van het arrestatieteam ontketenen de actievoerders zich in de daarop volgende uren en volgen zij het arrestatieteam het platform af, waarna zij worden aangehouden, naar het politiebureau geleid en aldaar worden verhoord. Diezelfde middag wordt appellante in vrijheid gesteld.
Op 27 mei 2014 wordt appellante gedagvaard voor de terechtzitting van de Politierechter van
26 augustus 2014 op verdenking van overtreding van artikel 184 lid 1 Sr. Deze dagvaarding wordt op 12 augustus 2014 door de officier van justitie ingetrokken, nadat op 11 juli 2014 namens appellante het verzoek is gedaan de zaak te seponeren.
Op (of omstreeks) 19 augustus 2014 wordt appellante een strafbeschikking opgelegd, waartegen op 1 september 2014 verzet is aangetekend. Vervolgens wordt de strafbeschikking ingetrokken en de zaak tegen appelante geseponeerd met als sepotgrond: gering feit.
Het hof overweegt als volgt.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzocht is de kosten van rechtsbijstand te vergoeden vanaf het moment dat een dagvaarding is uitgegaan, niet is verzocht om kosten van rechtsbijstand tijdens het verhoor.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe kort gezegd overwogen dat geen aanleiding bestaat tot vergoeding van de kosten omdat appellante de verdenking (en aanvankelijke vervolging zo begrijpt het hof) aan zichzelf te wijten heeft nu zij niet heeft voldaan aan een vordering van de politie om zich van het platform te verwijderen. Het hof stelt vast dat de feitelijke omstandigheden in die bewuste nacht, waaronder de gedragingen van de actievoerders, zoals die naar voren komen in het dossier door de verdediging gemotiveerd zijn bestreden en dat, nu de zaak is geseponeerd, er geen rechterlijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden acht het hof gronden van billijkheid aanwezig tot het toekennen van een kostenvergoeding, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de gevraagde vergoeding alleszins redelijk is.
Gelet op het voorgaande acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak zoals verzocht, te weten € 363,00.
Voorts acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de onderhavige verzoekschriftprocedure. Voor het indienen acht het hof € 280,00 billijk. Nu het verzoekschrift van appellante zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in raadkamer gelijktijdig is behandeld met de verzoekschriften van 5 andere verzoekers/appellanten acht het hof daarvoor een vergoeding billijk van eenzesde deel van het forfaitaire bedrag voor de behandeling in eerste aanleg alsmede een zesde deel van het forfaitaire bedrag voor de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep, in totaal € 92,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 735,00 (zevenhonderdvijfendertig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellante.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M. Iedema en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 februari 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 735,00 (zevenhonderdvijfendertig euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam]
Amsterdam, 9 februari 2018.
Mr. R.D. van Heffen, voorzitter.