ECLI:NL:GHAMS:2018:5014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
23-000884-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in ontnemingszaak met bespreking van verweer tegen wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2018. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, waarbij de veroordeelde werd aangesproken op het betalen van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 3.416,00. In eerste aanleg was de veroordeelde al veroordeeld voor poging tot oplichting, schuldheling en meermaals medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging met valse sleutels. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van € 1.500,- aan de Staat.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 oktober 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De raadsman voerde aan dat de veroordeelde slechts € 50,- had mogen houden van de pintransacties en dat het onterecht was dat bedragen werden ontnomen waarvan vaststond dat de veroordeelde ze niet had gepind. Het hof oordeelde dat het voordeel dat de veroordeelde had genoten, pondspondsgewijs verdeeld moest worden, aangezien er geen andere aanwijzingen waren voor een andere verdeling.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met een verbetering van een kennelijke verschrijving in de berekening van de opbrengst van de ontnemingszaak. Het hof concludeerde dat de veroordeelde, samen met een ander, de opbrengst van de pintransacties had gedeeld en dat de rechtbank correct had geoordeeld over de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de verbeteringen die waren aangebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000884-18
datum uitspraak: 18 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-741280-17 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 3.416,00. Ter terechtzitting van 22 februari 2018 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 1.616,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2018 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van poging tot oplichting, schuldheling en meermaals medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging met valse sleutels.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 8 maart 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1500,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2018 veroordeeld terzake van -kort gezegd- poging tot oplichting, opzetheling, oplichting en (meermalen) diefstal in vereniging met valse sleutels.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
 een kennelijke verschrijving verbetert, en
 een in hoger beroep gevoerd verweer bespreekt.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft betoogd dat de veroordeelde slechts € 50,- heeft mogen houden van alle pintransacties die hij heeft verricht. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het in elk geval niet juist is dat de veroordeelde bedragen worden ontnomen, waarvan vaststaat dat hij ze niet heeft gepind. Meer subsidiair dient de totale opbrengst van € 3.000,- door drie worden gedeeld, aangezien het niet aannemelijk is dat de veroordeelde de feiten alleen heeft gepleegd, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat indien meerdere personen betrokken zijn bij hetzelfde feitencomplex, als uitgangspunt dient te gelden het voordeel dat een ieder daadwerkelijk heeft genoten. Het voordeel wordt pondspondsgewijs verdeeld indien omtrent de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen andere aanwijzingen bestaan.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de veroordeelde dat hij van alle pintransacties die hij heeft verricht slechts € 50,- zelf heeft gehouden. Anderszins is door betrokkene(n) geen inzicht gegeven in de wijze waarop de buit is verdeeld. Om die reden hanteert het hof het principe van een pondspondsgewijze verdeling. Vaststaat dat de veroordeelde gelden heeft gepind in de zaken 3, 12 en 13. Nu de veroordeelde steeds heeft verklaard met één ander de pintransacties te hebben verricht, gaat het hof, met de rechtbank, ervan uit dat zij de opbrengst in voornoemde zaken door tweeën hebben gedeeld.

Verbetering kennelijke verschrijving

De rechtbank heeft op pagina 3 van het vonnis de opbrengst van zaken 3 en 12 berekend als:
‘€ 1.250 / 2 = € 650,--’. Het hof neemt aan dat hier telkens is bedoeld ‘€ 1.250 / 2 = € 625,--’, ook aangezien de optelsom van de opbrengst in de verschillende zaken in dat geval (625 + 625 + 250) uitkomt op het door de rechtbank berekende totaal van € 1.500,--.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2018.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000884-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 18 oktober 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.M. Kengen, raadsheer,
mr. M.A.T. van Willigen, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.C.A. Bakker, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.