ECLI:NL:GHAMS:2018:4923
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen omzetbelasting en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd voor de jaren 2009 tot en met 2013. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd van € 30.779 voor het tijdvak 2009-2011 en € 11.033 voor 2012-2013, met daarbij boetes en heffingsrente. De rechtbank Noord-Holland had in een eerdere uitspraak de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de heffingsrente en belastingrente, maar de inspecteur had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2018 heeft het Hof de standpunten van beide partijen gehoord. De belanghebbende betoogde dat het in rekening brengen van heffingsrente in strijd was met het communautaire btw-stelstel en het evenredigheidsbeginsel. De inspecteur verdedigde dat de rente terecht was berekend op basis van de wetgeving. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat de heffingsrente niet in strijd was met het btw-stelstel. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.002.
De uitspraak benadrukt de juridische basis voor het in rekening brengen van heffingsrente en de voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden. Het Hof concludeerde dat de rente geen boete is en dat de berekening van rente niet de kenmerken van omzetbelasting heeft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot cassatie bij de Hoge Raad.