In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, een woning in Amsterdam, voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voor het jaar 2016 vastgesteld op € 748.500, maar na bezwaar verlaagd tot € 710.000. De rechtbank had deze waarde in stand gelaten, maar belanghebbende, de eigenaar van de woning, was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 15 november 2018 uitspraak gedaan.
De belanghebbende heeft in hoger beroep een lagere WOZ-waarde van € 660.000 bepleit, onderbouwd met een taxatierapport van M. van Breukelen. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 710.000 met gegevens van vergelijkingsobjecten. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
Het Hof heeft echter ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase geen vergoeding heeft gegeven voor de kosten van het taxatierapport van Van Breukelen, en heeft besloten dat deze kosten van € 121 wel vergoed moeten worden. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar de vastgestelde WOZ-waarde is bevestigd. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van belanghebbende vergoeden.